Les 6 - herhaling zinsontleden H 1 t/m 4

Vandaag 19 januari
  • Herhalen zinsontleden H 1 t/m 4
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vandaag 19 januari
  • Herhalen zinsontleden H 1 t/m 4

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  • Je kunt de pv, ow, wwg en lv uit een zin halen.

Slide 2 - Slide

Herhaling zinsdelen H 1 t/m 4
1. Je kunt de persoonsvorm in een zin noemen.


2. Je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
3. Je kunt uitleggen hoe je een zin in zinsdelen verdeelt.


4. Je kent de onderwerp-vraag en kunt het onderwerp in een zin noemen.


5. Je weet uit welke (werk)woorden het werkwoordelijk gezegde bestaat.

6. Je kunt het werkwoordelijk gezegde in een zin noemen.

7. Je weet welke vraag je moet stellen om het lijdend voorwerp te vinden.
8. Je kunt het lijdend voorwerp uit een zin halen.



Slide 3 - Slide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de onderstaande zin?

Waar was zij gisteren met haar vriendin aan het spelen?

Slide 4 - Open question

Verdeel de onderstaande zin in zinsdelen.

Mevrouw De Bakker heeft al jaren gebakjes gebakken.

Slide 5 - Open question

Maak een zin waarin het wwg
bestaat uit werkwoorden én te.
timer
0:30

Slide 6 - Open question


Ik verpakte de kleren keurig in grote, stoffen draagtassen.

Welke woorden vormen één zinsdeel?
A
Ik verpakte
B
keurig in
C
in grote, stoffen draagtassen

Slide 7 - Quiz

Schrijf het wwg op.

In de wei koos het roedel herten het hazenpad.

Slide 8 - Open question

Wat is de juiste vraag om het onderwerp te vinden?
A
wie + pv?
B
wie/wat + wg?
C
wat + wg?
D
wie/wat + pv?

Slide 9 - Quiz

Wat is het ow in deze zin. Schrijf op.

In het verhaal doodt de ridder een groene draak.

Slide 10 - Open question

Wat is het ow in deze zin. Schrijf op.

De juffrouw aan de kassa betaalde mij terug.

Slide 11 - Open question

Maak een zin met deze zinsdelen.
Houd ook deze volgorde aan.
ow / pv / waar-deel / wg
timer
0:40

Slide 12 - Open question

In de schuur stal ik mijn fiets.

stal=
A
ow
B
wwg
C
lv

Slide 13 - Quiz

In de schuur stal ik mijn fiets.

mijn fiets=
A
ow
B
wwg
C
lv

Slide 14 - Quiz

Via de online methode wordt door alle leerlingen het huiswerk gemaakt.

het onderwerp=
A
via de online methode
B
door alle leerlingen
C
het huiswerk
D
wordt gemaakt

Slide 15 - Quiz

Via de online methode wordt door alle leerlingen het huiswerk gemaakt.

het lijdend voorwerp=
A
via de online methode
B
door alle leerlingen
C
het huiswerk
D
wordt gemaakt

Slide 16 - Quiz

Van het weekend heb ik genoten van het niks doen.
ik=
A
wwg
B
ond
C
lv

Slide 17 - Quiz

Van het weekend heb ik genoten van het niks doen.

Het lv in deze zin is=

A
van het weekend
B
van het niks doen
C
niet aanwezig

Slide 18 - Quiz

Vandaag 22 januari

  • Oefenen met woordsoorten

Slide 19 - Slide

In welke zin is 'het'
geen bepaald lidwoord?
A
Jij gaat het vertellen.
B
Ik zoek het boek.
C
Het meisje loopt daar.

Slide 20 - Quiz

Benoem de woordsoorten in de zin.

Een beroemde voetballer gooit de bal.


A
blw bn zn / ww / olw zn
B
olw bn ww / ww / blw zn
C
olw bn zn / ww / blw zn
D
blw bn ww / ww / olw zn

Slide 21 - Quiz

timer
0:40

R - Wat weet je allemaal
over het zelfstandig naamwoord?

Slide 22 - Mind map

Zoek de zelfstandige naamwoorden.
zulke - wenskaart - niemand - onzin
Drente - voetballend - goud
timer
0:20

Slide 23 - Open question

Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik word bekeken.
word = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 24 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten.
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 25 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst.
gefietst = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 26 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gisteren een lekkere boterham gegeten.
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 27 - Quiz

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik zwem graag baantjes.
Zwem =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 28 - Quiz

Maak een zin met daarin een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord.

timer
0:30

Slide 29 - Open question

Kies het woordsoort dat past bij het woord 'dat'.

Weet je wat dat is?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
onderschikkend voegwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
bijwoord

Slide 30 - Quiz

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
Wie is een..
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

Wat heb je gisteren gedaan?

Wat is een..

A
Vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Welk woord is het aanwijzend voornaamwoord?

Klaas geeft dit boek aan Jan.
A
Aan
B
Geeft
C
Dit
D
Jan

Slide 33 - Quiz

Wanneer ga jij je toets Duits maken?
Wanneer =
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Ander woordsoort

Slide 34 - Quiz

Die vrouw is mijn buurvrouw.
Die is
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Wie is daar aan de deur?
wie =
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Ander voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Deze fiets vind ik mooier.
deze =
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Ander woordsoort

Slide 37 - Quiz

Dat is dat meisje met wie ik ga trouwen
wie =
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Ander woordsoort

Slide 38 - Quiz

Die lieve oma ook altijd!
die =
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Ander woordsoort

Slide 39 - Quiz