2/10 Leesvaardigheid 1: verwijswoorden

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag:
  1. Lesdoel
  2. Verwijswoorden
  3. Aan de slag!
  4. Tijd over? Blooket!
  5. Huiswerk & TaalVout

Slide 2 - Slide

Lesdoel
  • Je weet wat verwijswoorden zijn en waarnaar ze verwijzen. 

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden

Slide 4 - Mind map

Verwijswoorden
In goed opgebouwde zinnen en alinea's komen geen onnodige herhalingen voor. In plaats van eerder genoemde woorden of zinnen gebruikt de schrijver verwijswoorden. Die kunnen terugverwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zin. Verwijswoorden zijn woorden als: hij, zij, dat, die en daar.

Slide 5 - Slide

Sharon komt uit Nigeria, zij woont nu in Nederland.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Ayoub
B
woont
C
zij
D
Nederland

Slide 6 - Quiz

Vanessa komt uit Ghana, dat is een mooi land.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Vanessa
B
Ghana
C
land
D
dat

Slide 7 - Quiz

Ik heb zin in de pauze, dan ga ik een croissant kopen.
Wat is hier het verwijswoord?
A
ik
B
dan
C
pauze
D
zin

Slide 8 - Quiz

Ik heb gesport en ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Wat is hier het verwijswoord?
A
Ik
B
straks
C
wat
D
daarom

Slide 9 - Quiz

Ik heb gesport en ik heb dorst. Daarom ga ik straks wat drinken.
Waar verwijst DAAROM naar?
A
dat ik dorst heb
B
gesport
C
en
D
ik

Slide 10 - Quiz

Zo goed begrijp ik het nu:
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Aan de slag!
  • Lees de toolbox van Lezen 3 -> verwijswoorden. Lees ook verder bij 'meer weten'!

  • Ga naar PLOT -> Lezen 3 -> les 3
  • Maak opdracht 2 t/m 4.
timer
1:00

Slide 12 - Slide

Huiswerk & TaalVout
  • Lees de toolbox van Lezen 3 -> verwijswoorden. Lees ook verder bij 'meer weten'!

  • Ga naar PLOT -> Lezen 3 -> les 3
Maak opdracht 2 t/m 4.

Slide 13 - Slide