Les 39 & 52

Werkwoordspelling
Les 39
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Les 39

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke bewering is waar?
A
Zwakke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.
B
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.
C
zwakke werkwoorden krijgen altijd een -te aan het einde.
D
Sterke werkwoorden krijgen altijd een -de aan het einde.

Slide 6 - Quiz

'schrijven' is een sterk werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

'lopen' is een zwak werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

'luisteren' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

De meisjes ___________ (praten) gisteren over van alles (v.t).
A
praatte
B
praatten
C
praten
D
praaten

Slide 10 - Quiz

Mijn zusje ___________ (fantaseren) veel (t.t).

Slide 11 - Open question

Hij _________ (beloven) mij van alles (t.t).

Slide 12 - Open question

Mijn broertjes __________ (raden) het juiste antwoord.
A
rade
B
raade
C
raadde
D
raadden

Slide 13 - Quiz

Dat meisje _________ (verbranden) gisteren haar vingers.
A
verbrande
B
verbrand
C
verbrandde
D
verbrandden

Slide 14 - Quiz

'bedriegen' is een zwak werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

'zingen' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

'schreeuwen' is een sterk werkwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 18 - Slide

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 19 - Slide

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 20 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
A
Loop
B
Liep
C
Gelopen

Slide 21 - Quiz

inbreken - hij breekt in - hij brak in -
hij heeft .....

Slide 22 - Open question

verdenken - hij .... - hij verdacht -
hij heeft verdacht

Slide 23 - Open question

uitladen - hij laadt uit - hij laadde uit
hij heeft uitgeladen

Slide 24 - Open question

betekenen - hij .. (t.t.) - hij .. (v.t.) - hij heeft .. (volt. dw.)

Slide 25 - Open question

Engelse werkwoorden
  • Je schrijft ze op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden (ik mail, hij mailt, ik mailde, ik heb gemaild) 
    Mailen - en --> l - ik mailde
  • Soms haal je -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen.
racen - ik race (niet: ik rac) - hij racet 
timen - ik time (niet: ik tim) - hij timet

Slide 26 - Slide

Engelse werkwoorden
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't ex kofschip
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 27 - Slide

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 28 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten-tt)
A
deletet
B
delet
C
deletete
D
delete

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Wat is het meervoud
van baby?

Slide 35 - Mind map

meervoud van laars is...
A
laarsen
B
laarzen

Slide 36 - Quiz

Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotogravven
D
fotograffen

Slide 37 - Quiz

Wat is het meervoud van penalty?

Slide 38 - Open question

Wat is het meervoud van mogelijkheid?

Slide 39 - Open question

Woorden die eindigen op: a, i, o, u of y krijgen in het meervoud een 's.
A
waar
B
niet waar

Slide 40 - Quiz

In het meervoud verandert de 's' altijd in een 'z'.
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quiz

Wat is het meervoud muis?
A
muisen
B
muissen
C
muizen
D
muizzen

Slide 42 - Quiz

Wat is het meervoud van collega?
A
collegas
B
collega's
C
collegaas
D
collegaa's

Slide 43 - Quiz

Schrijf onder elkaar de meervoudsvorm op van de volgende woorden: paraplu, baby, drempel, tafel, bacterie, stad, ei, drie, kaars, schip, niveau

Slide 44 - Open question

Wat is het meervoud
van 'keuze'?

Slide 45 - Mind map

Ik weet hoe ik woorden in meervoud moet schrijven.
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll