Herhalingsles 13, 26, 39 en 52

Herhalingsles
13,26,39,52
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhalingsles
13,26,39,52

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wanneer gebruik je alleen de ik-vorm?
A
Bij ik, hij, zij het en wij
B
Bij het hele werkwoord
C
Bij de ik-vorm en je achter de persoonsvorm
D
Bij ik en wij

Slide 6 - Quiz

Wanneer gebruik je de ik-vorm + t?
A
Bij de ik-vorm
B
Bij ik, hij, zij, jij, u en het
C
Bij hij, zij, jij, u
D
Bij wij

Slide 7 - Quiz

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 8 - Slide

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Mijn zusje ___________ (rijden) 's ochtends vaak te hard (t.t).

Slide 12 - Open question

Hij _________ (verdienen) van alles (t.t).

Slide 13 - Open question

Mijn broertjes __________ (verkopen) het juiste spelletje (v.t.).
A
Verkoopte
B
Verkochten
C
Verkoopde
D
Verkochtte

Slide 14 - Quiz

Dat meisje _________ (verkopen) schattige knuffelbeertjes (v.t.).
A
Verkoopte
B
Verkocht
C
Verkoopde
D
Verkooptte

Slide 15 - Quiz

Beantwoorden - vul in: v.t. + v.d van beantwoorden

Slide 16 - Open question

betekenen - hij .. (t.t.) - hij .. (v.t.) - hij heeft .. (v.d.)

Slide 17 - Open question

Engelse werkwoorden
  • Je schrijft ze op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden (ik mail, hij mailt, ik mailde, ik heb gemaild) 
    Mailen - en --> l - ik mailde
  • Soms haal je -n van het werkwoord af om de ik-vorm te krijgen.
racen - ik race (niet: ik rac) - hij racet 
timen - ik time (niet: ik tim) - hij timet

Slide 18 - Slide

Engelse werkwoorden
  • Bij verleden tijd kijk je naar de laatste letter van de stam. 
  • 't ex kofschip
  • Ja? + te(n)
  • Nee? + de(n)

racen
timen

Slide 19 - Slide

Engelse werkwoorden
Hij heeft de bal over het net (smashen).
A
gesmasht
B
gesmashed
C
gesmashet
D
gesmashd

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden

Jij (deleten v.t.)
A
deletete
B
delet
C
deleteten
D
delete

Slide 21 - Quiz

Mixen - vul in: v.t. + v.d.

Slide 22 - Open question

Racen - vul in: v.t. _ v.d.

Slide 23 - Open question

Les 26
Samenstelling en tussenklanken!

Slide 24 - Slide

Aan elkaar schrijven 
Bij samenstellingen hoor je twee of meer woorden die je aan elkaar schrijft, omdat het om één persoon, dier of ding gaat: dwergkonijn, profvoetballer, communicatiemedewerker of Instagrampagina.  

Samenstellingen aan elkaar schrijven: je schrijft samenstellingen aan elkaar als ze samen een nieuwe woord vormen. Denk aan: tafel + poot = tafelpoot - boek + kast = boekenkast. 



Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Koppelteken
Koppelteken (-): Als de samenstelling anders onduidelijk wordt, zoals bij een klinkerbotsing: denk aan auto-ongeluk (in plaats van autoongeluk), zo-even (zoeven) , astma-aanval (astmaaanval). 
Bij woorden met voorvoegsels zoals ex-, oud- of bij aardrijkskundige namen. Voorbeeld: ex-vriend, oud-leerling, Noord-Holland. 
Bij een samenstelling met afkortingen, letters of cijfers: Voorbeeld: tv-programma, 24-uursdienst.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Niet aan elkaar schrijven
- Bijvoeglijke naamwoorden + zelfstandige naamwoorden. Als het geen samenstelling is, maar een beschrijving: zoals, grote boom, leuke kat of zilveren ketting.
Werkwoorden: werkwoorden en hun voorzetsels staan los. Lopen naar, werken met...

Slide 34 - Slide

Aan elkaar schrijven
Meestal kun je woorden gewoon aan elkaar schrijven, maar soms moet er een tussenklank bij, zoals -n, -s of -er.

- N: Je schrijft een tussen -n als het eerste deel een zelfstandig naamwoord is én in het meervoud eindigt op -en, denk aan kat - katten - kattenmand. 
- S: Je schrijft een tussen s als je een tussen -s hoor: arbeidsmarkt. 
- ER: Je schrijft -er tussen twee woorden, die in het meervoud eindigen op -eren. Denk aan: kindertruien (kinderen), eierdopje (eieren).



Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Geef aan, wat is de juiste schrijfwijze?
A
Communicatiemedewerker
B
Communicatie-medewerker
C
Communicatie medewerker

Slide 38 - Quiz

Geef aan, wat is de juiste schrijfwijze?
A
70 jarige
B
70jarige
C
70-jarige

Slide 39 - Quiz

Geef aan, wat is de juiste schrijfwijze?
A
Kattenmand
B
Katten mand
C
Katten-mand

Slide 40 - Quiz

Geef aan, wat is de juiste schrijfwijze?
A
Bronzenketting
B
Bronzen ketting
C
Bronzen-ketting

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Wat is het meervoud
van baby?

Slide 46 - Mind map

meervoud van laars is...
A
laarsen
B
laarzen

Slide 47 - Quiz

Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotogravven
D
fotograffen

Slide 48 - Quiz

Wat is het meervoud van collega?
A
collegas
B
collega's
C
collegaas
D
collegaa's

Slide 49 - Quiz

Wat is het meervoud van calorie?
A
Calorieën
B
Calorieeën
C
Caloriën

Slide 50 - Quiz

Wat is het meervoud muis?
A
muisen
B
muissen
C
muizen
D
muizzen

Slide 51 - Quiz

Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën
C
Melodieeën

Slide 52 - Quiz