Vragen en ontkenningen past simple gedeeld

Welcome everyone!
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome everyone!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Maak een vraagzin:
Bob worked hard.
A
Bob worked hard?
B
Worked Bob hard?
C
Did Bob work hard?
D
Did Bob worked hard?

Slide 3 - Quiz

         Zinnen met andere werkwoorden 
Omdat dit wat lastiger is gaan we ook dit even oefenen.

Je krijgt 3 zinnen waarbij je de juiste vraag moet kiezen.
Daarna krijg je 3 zinnen waarbij je zelf de vraag moet maken.

Slide 4 - Slide

Lesdoel: 
  • Aan het eind van de les kun je vragen wat iemand in het verleden gedaan heeft. 
  • Aan het eind van de les kun je zeggen wat je niet gedaan hebt (ontkenningen in de verleden tijd) 

Slide 5 - Slide

         Vragen maken in de verleden tijd
Deze lessonup behandelt 2 manieren om vragen te maken.

       1: Zinnen met was , were , can of could. 

       2: Zinnen met een ander werkwoord

Slide 6 - Slide

 Vraagzinnen met was / were.
Het lijkt op het Nederlands.
 

Ik was ziek.
Hij kan autorijden.
Zij waren op school.
Was ik ziek?
Kan hij autorijden?
Waren zij op school?
De eerste twee woorden veranderen van plaats. De rest blijft hetzelfde.

Slide 7 - Slide

 Vraagzinnen was / were
Het lijkt op het Nederlands.
 

was sick.
He can drive his car.
They were at school.
Was I sick??
Can he drive his car?
Were they at school?
De eerste twee woorden veranderen van plaats. De rest blijft hetzelfde.

Slide 8 - Slide

         Zinnen met was of were 
Omdat ik denk dat je dit niet zo moeilijk vindt gaan we dit 
meteen oefenen.

Let tijdens het typen op de spelling. En natuurlijk zet je achter een vraagzin altijd een vraagteken. 

Slide 9 - Slide

         Zinnen met was, were, can of could
  • Wanneer je een vraag wilt maken en er staat was were, can of could  in de zin, dan moet je deze vooraan in de zin zetten.
  • De rest van de zin blijft hetzelfde.
  • She was at school.    -->    Was she at school?
  • Bob and July were at home. --> Were Bob and July at home?
  • John can do his homework.  Can John do his homework?

Slide 10 - Slide

Maak een vraagzin:
Bob was on holiday.

Slide 11 - Open question

Maak een vraagzin:
You were in the park this morning.

Slide 12 - Open question

Maak een vraagzin:
Sally was angry yesterday.

Slide 13 - Open question

Maak een vraagzin:
Bob and John were singing this morning.

Slide 14 - Open question

Maak een vraagzin:
They could go on vacation.

Slide 15 - Open question

Maak een vraagzin:
Tom can catch Jerry.

Slide 16 - Open question

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Helaas staat niet in alle Engelse zinnen was, were can of could.
  • Als er een ander werkwoord in de zin staat dan moet je de vraag beginnen met Did.
  • Daarna krijg je de rest van de zin, maar... moet je het werkwoord in de tegenwoordige tijd zetten.

Slide 17 - Slide

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Hoe zet je een werkwoord in de tegenwoordige tijd?
  • Hiervoor zijn 2 manieren: 
  • 1. Je haalt ed van het werkwoord af;   worked --> work
  • 2. Je gebruikt het 1e rijtje van de onregelmatige werkwoorden.
   
      

Slide 18 - Slide

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Samengevat: 
  • Did vooraan + de rest van de zin met het werkwoord in de tegenwoordige tijd..

  • The farmer worked hard. --> Did the farmer work hard? 
  • Bob kissed Annie.   --> Did Bob kiss Annie?
  • My sister ate an apple. Did my sister eat an apple?

Slide 19 - Slide

Maak een vraagzin:
She talked about him.
A
Did she talk about him?
B
Did she talked about him?
C
Talked she about him?
D
She talked about him?

Slide 20 - Quiz

Maak een vraagzin:
They bought a pizza.
A
Did they bought a pizza?
B
Bought they a pizza?
C
Did they buying in the sea?
D
Did they buy a pizza?

Slide 21 - Quiz

Maak een vraagzin:
It rained a lot.

Slide 22 - Open question

Maak een vraagzin:
My brother helped me.

Slide 23 - Open question

Maak een vraagzin:
He gave me a book.

Slide 24 - Open question

Vragen met de Wh- woorden.
  • In het Engels zijn er verschillende vraagwoorden die beginnen met Wh: Why, Where, When, What en How. 
  • Als je een vraag wilt maken met een van deze woorden zet je dit woord aan het begin van de zin: 
  • Why did he walked home?
  • When did you have your lunch?
  • How did she break up with her boyfriend? 

Slide 25 - Slide

         Vragen maken in de verleden tijd
Korte samenvatting:
Staat er was were, can of could  in de zin? 
Zet die vooraan, rest van de zin blijft hetzelfde.

Staat er een ander werkwoord in de zin?
Did vooraan in de zin, rest van de zin blijft hetzelfde maar het werkwoord verandert in de tegenwoordige tijd.

Slide 26 - Slide

Ik snap hoe ik vragen moet maken met de past simple.
Ja, ik snap het helemaal.
Nou, ik snap het een beetje.
Nee, ik snap het nog niet en wil meer uitleg.

Slide 27 - Poll

         Vragen maken in de verleden tijd
Korte samenvatting:
wil je een vraag maken met een van de vraagwoorden What, Where, When, Why of How?
Zet die vooraan de zin. 

Slide 28 - Slide

Maak nu in je boek:
Paragraaf I, writing and grammar
Opdracht 55, blz. 64, 
opdracht 56 en 57  op blz. 65. 

Klaar?
Ga dan woordjes leren via Slim Stampen. 

Slide 29 - Slide

Welcome everyone!

Slide 30 - Slide

         Ontkennende zinnen maken
  • Een ontkennende zin geeft aan dat iemand iets niet gedaan heeft: 
  • Ik liep niet naar de supermarkt. 
  • Wij zijn niet op vakantie geweest. 
   
      

Slide 31 - Slide

         Ontkennende zinnen maken
  • Als er was of were in de zin staat, of als er een hulpwerkwoord als can, could of would in de zin staat, hoef je hier alleen het woord not (n't) toe te voegen. 
  • John was working late yesterday. 
  • John was not (wasn't) working late yesterday.  
   
      

Slide 32 - Slide

Maak ontkennend (verkorte vorm)
I was playing tennis yesterday.

Slide 33 - Open question

Maak ontkennend (verkorte vorm)
We were laughing about his joke.

Slide 34 - Open question

         Ontkennende zinnen maken
  • Als er geen was, were, can of could in de zin staat en je wilt een ontkennende zin maken heb je in het Engels twee woorden nodig: did not (verkorte vorm = didn't)
  • Je zet die voor het werkwoord in de zin. 
  • Maar let op: ook hier komt het werkwoord in de tegenwoordige tijd
   
      

Slide 35 - Slide

         Ontkennende zinnen maken
  • Een voorbeeld: 
  • John walked to school yesterday
  • John did not (didn't) walk to school yesterday. 
  • Emily ate an apple this morning.
  • Emily did not (didn't) eat an apple yesterday. 
   
      

Slide 36 - Slide

         Ontkennende zinnen maken
  • I played tennis last week. 
  • I did not (didn't) play tennis last week. 

  • I went to the supermarket this morning. 
  • I did not (didn't) go to the supermarket this morning. 

Slide 37 - Slide

Maak de zin ontkennend (verkorte vorm)
I answered the question.

Slide 38 - Open question

Maak de zin ontkennend:
I bought a present last week.

Slide 39 - Open question

Maak de zin ontkennend:
My mother baked a cake last week.

Slide 40 - Open question

Slide 41 - Slide

Ik kan een vraagzin of een ontkennende maken met de past simple.
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Maak nu: 
In je werkboek:
Paragraaf I, writing and grammar,
opdracht 57, 59A, 60.


Slide 43 - Slide

         Oefenen met de Past simple
https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/questions/simple_past.htm

https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/tenses/verbs_on_y_in_the_simple_past.htm 


Slide 44 - Slide

         Oefenen met de Past simple
https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/tenses/simple_past_negation_sentences.htm

https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/tenses/simple_past_mix2.htm




Slide 45 - Slide