past simple

PAST SIMPLE
PAST SIMPLE
1 / 46
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

PAST SIMPLE
PAST SIMPLE

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Past simple
Verleden
    Tijd 
Verleden tijd = past simple           Alles wat al is afgelopen

Slide 3 - Slide

De Past Simple gebruik je vooral als je het hebt over simpele feitjes uit het verleden: je hebt toen iets gedaan 
(bijv. I walked home tonight).
the past simple 

Slide 4 - Slide

past simple 

belangrijk wanneer het gebeurd is; zoek naar signaalwoorden zoals: last week, this morning, yesterday etc.


Slide 5 - Slide

        The boys climb up the tree.
        The boys climbed up the tree yesterday.
TT
VT
        De tweede zin staat in de verleden tijd. Door welk woord weet je dit?

Slide 6 - Slide

The girls talked during class.

Er staat geen verleden tijd woord in de zin. Hoe weet je dat de zin in de verleden tijd staat?
A
raden
B
steen/papier/schaar
C
door naar het werkwoord te kijken

Slide 7 - Quiz

        The girls talk during class.
        The girls talked during class.
        The boys climb up the tree.
        The boys climbed up the tree yesterday.
       De regel is :  verleden tijd = werkwoord + ed

Slide 8 - Slide

       De regel is :  verleden tijd = werkwoord + ed
Werkwoorden die deze regel volgen noemen we:  Regelmatige werkwoorden

Slide 9 - Slide

UITZONDERING

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

           ww die eindigen op e → like / advise / arrive enz.
            Ipv ed komt er alleen een d achter → liked / advised
  ww die eindigen op medeklinker + y → cry / try / study
  y weghalen daarna + ied → cried / tried / studied 
  ww die eindigen op medeklinker + klinker + medeklinker
  → stop / plan / nod / sob
  de laatste medeklinker verdubbeld → stopped / planned

Slide 12 - Slide

Wat is de verleden tijd van
age (ouder worden)
A
ageed
B
aged

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd van
play (spelen)
A
played
B
playyed
C
plaied

Slide 14 - Quiz

wat is de verleden tijd van
rub (wrijven)
A
rubed
B
rubied
C
rubbed

Slide 15 - Quiz

                 Zijn alle werkwoorden regelmatig????
Nee!! er zijn ook werkwoorden die de regel niet volgen. Die noemen we :  
             Onregelmatige werkwoorden            

Slide 16 - Slide

          Onregelmatige werkwoorden
ER
Er komt geen ed achter het werkwoord, het hele werkwoord veranderd!

Slide 17 - Slide

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

the past simple - onregelmatige werkwoorden

Slide 18 - Slide

onregelmatige werkwoorden 15 tot en met 30

                                       vragen 3

Er komt geen ed achter het werkwoord, het hele werkwoord veranderd!

Slide 19 - Slide

to do ----------    did       -------   done 
to fly ----------    flew     -------   flown
to go ----------    went    -------   gone
hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3
Het onregelmatige werkwoord staat altijd in een rijtje van drie

Slide 20 - Slide

1
 Het eerste rijtje = het hele werkwoord
                      (tegenwoordige tijd)
to do
to fly
to go
to eat

Slide 21 - Slide

   
       

                did
                flew
                went
                ate
    

2
Het tweede rijtje = de verleden tijd  (past tense)

Slide 22 - Slide




             done
             flown
             gone
             eaten
         
3
Het derde rijtje = voltooide tijd  (past participle)

Slide 23 - Slide

Blazen
Hij/ zij het
hele
ww
past
simple
volt
deel
woord
blews
blow
blowing
blew
 blows
blowed
blewed
blown
bends

Slide 24 - Drag question

Het werkwoord staat altijd in een rijtje van drie
to Blow ---  blew ---  blown 

hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3
    hele werkwoord         verleden tijd       voltooid deelwoord

Slide 25 - Slide

Beginnen
Hij/ zij het
hele
ww
volt
deel
woord
verleden
 tijd
begin
begans
begon
began
beguns
begins
begons
begun
begen

Slide 26 - Drag question

Het werkwoord staat altijd in een rijtje van drie
to Begin ---  began ---  begun 

hele werkwoord
1
verleden tijd
2
voltooid deelwoord
3
    hele werkwoord           verleden tijd            voltooid deelwoord

Slide 27 - Slide

Vragen:
Hoeveel werkwoorden staan er in de zin? 
1 werkwoord -> did vooraan + hele werkwoord
2 werkwoorden -> eerste ww begin van de zin
3 was / were -> was/were begin van de zin

      
the past simple - vragen en ontkenningen

Slide 28 - Slide

         Zinnen met was, were, can of could
  • Wanneer je een vraag wilt maken en er staat was were, can of could  in de zin, dan moet je deze vooraan in de zin zetten.
  • De rest van de zin blijft hetzelfde.
  • She was at school.    -->    Was she at school?
  • Bob and July were at home. --> Were Bob and July at home?
  • John can do his homework.  Can John do his homework?

Slide 29 - Slide

Maak een vraagzin:
Bob was on holiday.

Slide 30 - Open question

Maak een vraagzin:
You were in the park this morning.

Slide 31 - Open question

Maak een vraagzin:
Sally was angry yesterday.

Slide 32 - Open question

Maak een vraagzin:
Bob and John were singing this morning.

Slide 33 - Open question

         Zinnen met was of were 
  • Je weet nu hoe je vragen maken met was , were can of could in de zin.
  • We gaan nu bekijken wat je moet doen als er een ander werkwoord in de zin staat.

Slide 34 - Slide

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Helaas staat niet in alle Engelse zinnen was, were can of could.
  • Als er een ander werkwoord staat dan moet je de vraag beginnen met did.
  • Daarna krijg je de rest van de zin, maar... moet je het werkwoord in de tegenwoordige tijd zetten.

Slide 35 - Slide

         Zinnen met andere werkwoorden 
  • Samengevat: 
  • Did vooraan + de rest van de zin met het werkwoord in de t.t..

  • The farmer worked hard. --> Did the farmer work hard? 
  • Bob kissed Annie.   --> Did Bob kiss Annie?
  • My sister ate an apple. Did my sister eat an apple?

Slide 36 - Slide

Maak een vraagzin:
Bob worked hard.
A
Bob worked hard?
B
Worked Bob hard?
C
Did Bob work hard?
D
Did Bob worked hard?

Slide 37 - Quiz

Maak een vraagzin:
She talked about him.
A
Did she talk about him?
B
Did she talked about him?
C
Talked she about him?
D
She talked about him?

Slide 38 - Quiz

Maak een vraagzin:
They swam in the sea.
A
Did they swam in the sea?
B
Swam they in the sea?
C
Did the swimming in the sea?
D
Did they swim in the sea?

Slide 39 - Quiz

         Vragen maken in de verleden tijd
Korte samenvatting:
Staat er was of were in de zin? 
Zet die vooraan, rest van de zin blijft hetzelfde.

Staat er een ander werkwoord in de zin?
Did vooraan in de zin, rest van de zin hetzelfde maar het werkwoord veranderd in de tegenwoordige tijd.

Slide 40 - Slide

Ontkennen:
Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?
1 werkwoord -> did not + hele werkwoord
2 werkwoorden -> not achter eerste werkwoord
3 was/were -> not achter was/were


the past simple - vragen en ontkenningen

Slide 41 - Slide

ontkenningen
* bij ontkenningen met  1 werkwoord gebruik je het  hulpwerkwoord  DID
* je zet didn't vóór het werkwoord
* na didn't komt ALTIJD het hele werkwoord
I went to London
I didn't go to London

Slide 42 - Slide

maak ontkennend: The police caught the criminal

Slide 43 - Open question

Maak ontkennend: He did a very easy job an hour ago

Slide 44 - Open question

maak ontkennend: The little boy fell into the water

Slide 45 - Open question

maak ontkennend: She crept through the grass this morning

Slide 46 - Open question