H3.5 SPELLING HV

H3.5 SPELLING
- voltooid deelwoord
- tegenwoordig        ddeelwoord
- hoofdletters
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

H3.5 SPELLING
- voltooid deelwoord
- tegenwoordig        ddeelwoord
- hoofdletters

Slide 1 - Slide


Leerdoelen SPELLING:
Je weet / leert:

; wat het voltooid en tegenwoordig deelwoord is.
; hoe je het voltooid en tegenwoordig deelwoord correct moet spellen.
; wanneer je een trema, apostrof en accent moet gebruiken.

Slide 2 - Slide

voltooid deelwoord
- Vandaag gebeurt het. 
- Ai... er is een ramp gebeurd.

In de 1e zin schrijf je gebeurt met een -t, omdat het de PV T.T. is.

In de 2e zin schrijf je het woord met een -d, omdat het een                                                                                                    voltooid deelwoord is!
                                                                                    





Slide 3 - Slide

voltooid deelwoord
Voltooid betekent: het is gebeurd / geweest / voorbij ...

Een voltooid deelwoord
; is een werkwoord waar altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij staat.
; begint vaak met ge-, ver-, be- of ont-
; eindigt op -d, -t of -en.  
                                                                Weet je niet of het met een -d of -t eindigt?                                                                        Gebruik de verlengproef of het eX KoFSCHiP

Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video

tegenwoordig deelwoord
Het tegenwoordig deelwoord geeft aan dat de handeling tegelijk met een andere handeling plaatsvindt.

- Al gillend rende ze erheen.
- Lopend speelde hij met zijn mobiel
- Terwijl zij fietsend aan het dollen waren, ...

Het tegenwoordig deelwoord is HEEEEEEEL SIMPEL: infinitief + -d

Slide 6 - Slide

Leestekens
Een apostrof gebruik je:

1. als 1 of meerdere letters zijn weggelaten. Dus:  's morgens, 'm, 't

2. bij bezitsaanduidingen  die eindigen op een -s/-x/-sch of een lange klinker die je met 1 letter schrijft. Dus: Max' tas, Bas' boek, Anna's fles, Nely's pen.

3. na cijfers, afkortingen en afleidingen. Dus: A4'tje, mp4'tje, vmbo'er.


Slide 7 - Slide

Leestekens
Een trema gebruik je:
1. als in 1 woord 2 klinkers niet als 1 klank mag lezen  (dus als het anders verkeerd kan worden uitgesproken).   Dus:  vacuüm, reünie, havoër etc.   

2. in het meervoud van zelfstandig nw op -ee:
Dus: ideeën, reeën, feeën etc.

3. in het meervoud van zelfstandig nw op -ie:
Dus: kopieën, categorieën, koloniën etc.




Slide 8 - Slide

Leestekens
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt:

Dus: café, crème, hé

Het wordt ook gebruikt om nadruk te leggen op woorden:

Dus: véél huiswerk, hét middel tegen ..., mét slagroom


Slide 9 - Slide

We hebben gisteren bij zijn moeder ........ (klagen).

Kies de juiste vorm van het werkwoord 'klagen' in bovenstaande zin:
A
geklaagt
B
geklaagd
C
geklaagdt
D
verklaagd

Slide 10 - Quiz

Zij kwamen gierend van het lachen het lokaal in.

Wat is het werkwoord 'gieren' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord

Slide 11 - Quiz

Gisteren ........ (verbreden) hij het pad in zijn tuin.

Kies de juiste vorm van het werkwoord 'verbreden' in bovenstaande zin:
A
verbreet
B
verbreedt
C
verbrede
D
verbreedde

Slide 12 - Quiz

Gisteren verbreedde hij het pad in zijn tuin.

Wat is het werkwoord 'verbreden' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord

Slide 13 - Quiz

Hij heeft het pad .... (verbreden) en kan er nu langs.

Kies de juiste vorm van het werkwoord 'verbreden' in bovenstaande zin:
A
verbreet
B
verbreedt
C
verbrede
D
verbreed

Slide 14 - Quiz

Hij heeft het pad verbreed en kan er nu langs.

Wat is het werkwoord 'verbreden' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord

Slide 15 - Quiz

Door stress ... (verknallen) zij haar toets Nederlands.

Kies de juiste vorm van het werkwoord 'verknallen' in bovenstaande zin:
A
verknalt
B
verknaldt
C
verknald
D
verknallt

Slide 16 - Quiz

Door stress verknalt zij haar toets Nederlands.

Wat is het werkwoord 'verknallen' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord

Slide 17 - Quiz

Door de val heb ik mijn knieën lelijk ... (schaven).

Kies de juiste vorm van het werkwoord 'schaven' in bovenstaande zin:
A
geschaaft
B
verschaaft
C
geschaafd
D
beschaafd

Slide 18 - Quiz

Door de val heb ik mijn knieën lelijk geschaafd.

Wat is het werkwoord 'schaven' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord

Slide 19 - Quiz

De docent liep ... (dreigen) op hem af.

Kies de juiste vorm van het werkwoord 'dreigen' in bovenstaande zin:
A
dreigende
B
dreigend
C
dreigent
D
gedreigd

Slide 20 - Quiz