What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
A2d/G2b les 4 Par 4.5 les 2 volt deelw bijv nw
Paragraaf 4.5 blz. 163
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Paragraaf 4.5 blz. 163
Slide 1 - Slide
Werkwoordspelling
Voltooid deelwoord
Tegenwoordig deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van VD en TD
Slide 2 - Slide
Wat ga je leren?
1. Je gaat leren hoe je een
voltooid deelwoord
en een
tegenwoordig deelwoord
correct
spelt
in eenvoudige en langere zinnen.
2. Je gaat leren hoe je een
bijvoeglijk naamwoord
spelt dat is afgeleid van een VD of TD.
Slide 3 - Slide
Terugblik
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Persoonsvorm vt/tt
Slide 4 - Slide
Hoeveel werkwoorden staan er in onderstaande zin?
'We hadden de koeien gisteren al moeten melken'
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quiz
'Dat is geen goed antwoord'
"goed" is een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord
Slide 6 - Quiz
'Die vraag is nog niet gesteld.'
"vraag" is een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
werkwoord
Slide 7 - Quiz
'Ik zou dat liever anders hebben gedaan.'
"zou" is een:
A
pv tt
B
pv vt
C
voltooid deelwoord
D
infinitief
Slide 8 - Quiz
Instructie
Voltooid deelwoord:
Staat vaak achterin de zin;
Begint met -ge, ver- of be-;
Geeft aan dat het voltooid, afgerond is (of was);
Heeft een ander werkwoord nodig.
Slide 9 - Slide
1. Staat vaak achterin de zin
'Hij heeft gisteren dat hele eind naar huis op blote voeten
gelopen
.'
'Ik denk dat ik nu wel weet dat hij dat toch niet heeft
gedaan
.'
'Ik heb altijd al
geweten
dat hij niet de dader was.'
Slide 10 - Slide
2. Begint met ge- (ver of be)
Gelopen, verkocht, belicht
Maar let op: 'Hij gelooft in mij.'
'Ik verplicht je tot niets.'
Slide 11 - Slide
3. Het is/was afgelopen
'We reden naar huis.' 'We zijn naar huis
gereden
.'
'We fietsen 40 kilometer' 'We hebben 40 kilometer
gefietst
.'
'We fietsten 40 kilometer.' 'We hadden 40 km.
gefietst
.'
Slide 12 - Slide
4. Het heeft een ander werkwoord nodig.
'We reden naar huis.' 'We
zijn
naar huis
gereden
.'
'We fietsen 40 kilometer' 'We
hebben
40 kilometer
gefietst
.'
'We fietsten 40 kilometer.' 'We
hadden
40 km.
gefietst.
'
Slide 13 - Slide
De spelling van het VD
1. Sterke werkwoorden: +en: 'gelopen'.
2. Zwakke werkwoorden: -d of -t:
-langer maken: gefiets
t
e, beschadig
d
e
-twijfel: 't Kofschip
Slide 14 - Slide
Tegenwoordig deelwoord
Ook wel 'onvoltooid deelwoord'
Geeft aan dat het nog bezig is.
'We hebben al
fietsend
vergaderd.'
'Hij was
ziende
blind en
horende
doof.'
Spelling: hele werkwoord + d(e)
Slide 15 - Slide
We hebben gisteren bij zijn bazen ........ (klagen).
Kies de juiste vorm van het werkwoord 'klagen' in bovenstaande zin:
A
geklaagt
B
geklaagd
C
geklaagdt
D
verklaagd
Slide 16 - Quiz
We hebben gisteren bij zijn bazen geklaagd.
Wat is het werkwoord 'geklaagd' in bovenstaande zin?
A
infinitief (= hele werkwoord)
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord
Slide 17 - Quiz
Zij kwamen ... (gieren) van het lachen het lokaal in.
Kies de juiste vorm van het werkwoord 'gieren' in bovenstaande zin:
A
gegierd
B
vergierd
C
gierend
D
gierende
Slide 18 - Quiz
Zij kwamen gierend van het lachen het lokaal in.
Wat is het werkwoord 'gieren' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord
Slide 19 - Quiz
Door de val heb ik mijn knieën lelijk ... (schaven).
Kies de juiste vorm van het werkwoord 'schaven' in bovenstaande zin:
A
geschaaft
B
verschaaft
C
geschaafd
D
beschaafd
Slide 20 - Quiz
Door de val heb ik mijn knieën lelijk geschaafd.
Wat is het werkwoord 'schaven' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord
Slide 21 - Quiz
Hij heeft het pad .... (verbreden) en kan er nu langs.
Kies de juiste vorm van het werkwoord 'verbreden' in bovenstaande zin:
A
verbreet
B
verbreedt
C
verbrede
D
verbreed
Slide 22 - Quiz
Hij heeft het pad verbreed en kan er nu langs.
Wat is het werkwoord 'verbreed' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord
Slide 23 - Quiz
De docent liep ... (dreigen) op hem af.
Kies de juiste vorm van het werkwoord 'dreigen' in bovenstaande zin:
A
dreigende
B
dreigend
C
dreigent
D
gedreigd
Slide 24 - Quiz
De docent liep dreigend op hem af.
Wat is het werkwoord 'dreigen' in bovenstaande zin?
A
persoonsvorm tegenwoordige tijd
B
persoonsvorm verleden tijd
C
voltooid deelwoord
D
tegenwoordig deelwoord
Slide 25 - Quiz
Maak je nog fouten? Ga oefenen op www.cambiumned.nl of op de 'Test jezelf' van de methodesite
Slide 26 - Slide
Instructie
De weg is verbreed (VD) De verbrede (BNW) weg
Hij heeft de afstand gelopen (VD) De gelopen (BNW) afstand
Dat kalfje is gered (VD) Het geredde (BNW) kalf
Slide 27 - Slide
Onthoud:
Een bijvoeglijk naamwoord dat is afgeleid van een voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk, voor zover dat qua uitspraak kan.
-de verbrede weg
-het geredde kalf, en niet: het gerede kalf
Slide 28 - Slide
Dat kan ook met het TD
-Hij vertelde mij dat lachend (TD) -De lachende (BNW) leerling
- Ze reageerde ontwijkend (TD) -Het ontwijkende (BNW) antwoord
Slide 29 - Slide
De uitgelote student lootte vorig jaar voor de tweede keer mee.
Is uitgelote goed geschreven?
A
ja
B
nee
Slide 30 - Quiz
De gehate minister haatte het om op werkbezoek te gaan.
Is gehate goed geschreven?
A
ja
B
nee
Slide 31 - Quiz
De uit Syrië (vluchten) student had een foutloos (schrijven) verslag ingeleverd.
Schrijf de woorden onder elkaar en gebruik geen hoofdletters!
Slide 32 - Open question
De kok kruidde op verzoek van de gast het (kruiden) eten nogmaals.
Gebruik geen hoofdletter!
Slide 33 - Open question
De (zappen) jongen verveelde zich stierlijk op het (bewegen) bed.
Schrijf de woorden onder elkaar en gebruik geen hoofdletter!
Slide 34 - Open question
Persoonsvorm
Voltooid deelwoord
Infinitief
Onvoltooid deelwoord
Vdw als bijvoeglijk naamwoord
Gebruik je altijd na 'te'.
Kan in de verleden en tegenwoordige tijd staan.
Hele werkwoord + d
Zo kort mogelijk
Begint vaak met -ge, -be, -ver, -ont.
Slide 35 - Drag question
Tot slot
Wat is een werkwoord?
Hoe herken je een pv? een VD? een TD?
Wat is de regel bij VD zwak?
Wat is de regel bij TD?
Wat is de regel bij BNW afgeleid van TD en VD?
Slide 36 - Slide
More lessons like this
WW-spelling - VD en TD als BN
August 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Spelling H4
February 2021
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
wk 43: les 3
October 2020
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling td en vd (3.9 en 4.9) les 5, 6 en 7
January 2024
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
3 basis H4 Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
April 2022
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, t
Leerjaar 2,3
wk 44: les 3
November 2021
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
4.9 SPELLING
March 2023
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Tegenwoordig deelwoord + rest hh
January 2021
- Lesson with
48 slides
Spelling
Basisschool
Groep 7,8