Woordvolgorde - 3 (waar/tweede werkwoord)

Woordvolgorde
waar/extra werkwoord
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordvolgorde
waar/extra werkwoord

Slide 1 - Slide

Weet je nog?

Slide 2 - Slide

Wat is: wie/ww/tijd/wat?
wie is het onderwerp (ik, hij, Johan, ....)
werkwoord is de persoonsvorm (fietsen, lopen, zijn, ...
tijd is de tijd van iets (vandaag, morgen, ...)
wat zijn de overige zinsdelen



Slide 3 - Slide

Voorbeeld
Ik | ga | morgennaar school.

'Ik' is het onderwerp
'ga' is de persoonsvorm
'morgen' is de tijd
'naar school' is de wat

Slide 4 - Slide

ligt - Johan - in bed - vandaag

Slide 5 - Open question

nu - jullie - stil - zijn

Slide 6 - Open question

Vraagzinnen
Bij vraagzinnen wordt het onderwerp en persoonsvorm omgedraaid.
De rest van de zin blijft hetzelfde.

Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Leer | jij | vandaag | veel?

'Leer' is de persoonsvorm
'jij' is het onderwerp
'vandaag' is de tijd
'veel' is de wat

Slide 8 - Slide

Jullie maken nu een opdracht.

Slide 9 - Open question

Dit is nieuw...
waar/extra werkwoord

Slide 10 - Slide

Waar?
De waar is de plaats waar iets is.

zinsopbouw
onderwerp/persoonsvorm/waar

Slide 11 - Slide

Voorbeeld
Het koekje | ligt | op de plank.

'Het koekje' is het onderwerp
'ligt' is de persoonsvorm
'op de plank' is de waar/plaats

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
Het doosje | staat | in de kast.

'Het doosje' is het onderwerp
'staat' is de persoonsvorm
'in de kast' is de waar/plaats

Slide 13 - Slide

Nu jij...

Slide 14 - Slide

op de tafel - ligt - het potlood

Slide 15 - Open question

de gum - op de tafel - ligt

Slide 16 - Open question

staat - de foto - op de kast

Slide 17 - Open question

Extra werkwoord
In een zin kan een extra werkwoord zitten.
Werkwoord staat aan het eind van de zin.


Slide 18 - Slide

Voorbeeld
Johan | heeft | vandaag | gefietst.

'Johan' is het onderwerp
'heeft' is de persoonsvorm
'vandaag' is de tijd
'gefietst' is het extra werkwoord

Slide 19 - Slide

Voorbeeld
Erika | heeft | gisteren | haar toets | gemaakt.

'Erika' is het onderwerp
'heeft' is de persoonsvorm
'gisteren' is de tijd
'haar toets' is de wat
'gemaakt' is het extra werkwoord

Slide 20 - Slide

Nu jij...

Slide 21 - Slide

hebben - jullie - naar school - gisteren - gefietst

Slide 22 - Open question

gelezen - david - vandaag - heeft

Slide 23 - Open question

Nu alles samen

Slide 24 - Slide

heeft - gisteren - Marion - origami - gemaakt

Slide 25 - Open question

Matthijs heeft gisteren op de bank gelezen.
Maak een vraagzin.

Slide 26 - Open question