Ha1 Persoonsvorm, zinsdeel en onderwerp

Welkom
ha1f

Grammatica 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
ha1f

Grammatica 

Slide 1 - Slide

Deze les...
- toets doornemen
-  Persoonsvorm oefenen 
- Uitleg zinsdelen en onderwerp
- Oefening zinsdelen en onderwerp 


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
- Ik kan de persoonsvorm van een zin aanwijzen.
- Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
- Ik kan het onderwerp van een zin aanwijzen.

Slide 3 - Slide

 Persoonsvorm, opdracht 1.
Onderstreep de persoonsvormen en zet ze in een andere tijd
Als een pijl uit een boog schiet de haas weg, door het korte gras, door het koren, over sloten, langs braamstruiken. Bij de laatste bocht blijft hij even staan. Daar ligt de eindstreep! En nog geen halve meter ervoor kruipt de schildpad, langzaam maar zeker, stap voor stap, dichter en dichter naar het eindpunt.
Met een geweldige sprong stuift de haas eropaf. Maar de schildpad schuifelt een paar centimeter voor hem over de finish.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm, opdracht 1
Als een pijl uit een boog schoot de haas weg, door het korte gras, door het koren, over sloten, langs braamstruiken. Bij de laatste bocht bleef hij even staan. Daar lag de eindstreep! En nog geen halve meter ervoor kroop de schildpad, langzaam maar zeker, stap voor stap, dichter en dichter naar het eindpunt.
Met een geweldige sprong stoof de haas eropaf. Maar de schildpad schuifelde een paar centimeter voor hem over de finish.

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm, opdracht 2
Manieren om de persoonsvorm (pv) te vinden:
- Verander de zin van tijd.
- Verander de zin van getal.
- Maak een ja/nee-vraagzin.

Slide 6 - Slide

Noteer de persoonsvorm van elke zin.
Bijvoorbeeld:
  1. Mijn oma betaalt altijd met contant geld.
  2.  De supporters zingen omdat de club heeft gewonnen.
  3. Jij kijkt veel te veel tv.
  4.  Wij winnen vast geen prijs.
  5.  Ik koop elke maand een staatslot.
  6.  De buurman rent elke zondag in het bos.
  7.  Jullie denken dat het makkelijk is.

Slide 7 - Slide

Zinsdelen
Elke zin is te verdelen in zinsdelen. 
Zinsdelen zijn woorden of groepjes woorden die bij elkaar horen.
Alles wat vóór de persoonsvorm kan staan, is een zinsdeel.
Tussen de verschillende zinsdelen zet je een streep.

Slide 8 - Slide

Zinsdelen
Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Bepaal wat de persoonsvorm (pv) is. Onderstreep die.
2. Zet strepen om de persoonsvorm. 
3. Kijk welke woorden/woordgroepen vóór de persoonsvorm 
     kunnen staan. Zet daar strepen tussen.

Let op! Werkwoorden vormen altijd een apart zinsdeel.

Slide 9 - Slide

Zinsdelen
1. Het kleine meisje brengt koekjes naar haar grootmoeder.
2. Het kleine meisje / brengt / koekjes naar haar grootmoeder.
3. Koekjes brengt het kleine meisje naar haar grootmoeder.
     Naar haar grootmoeder brengt het kleine meisje koekjes.
     Dus:
     Het kleine meisje / brengt / koekjes / naar haar grootmoeder.

Slide 10 - Slide

Zinsdelen
1. Gisteren kocht Johan in de stad een nieuwe broek.

Slide 11 - Slide

2. Gisteren / kocht / Johan in de stad een nieuwe broek.
3. Johan kocht gisteren in de stad een nieuwe broek.
     In de stad kocht Johan gisteren een nieuwe broek.
     Een nieuwe broek kocht Johan gisteren in de stad.
     Dus:
     Gisteren / kocht / Johan / in de stad / een nieuwe broek.

Slide 12 - Slide

Gisteren / kocht / Johan / in de stad / een nieuwe broek.

Tip: Zinsdelen geven antwoord op vragen als 
Wie? Wat? Waar? Wanneer? Hoe?

Slide 13 - Slide

Onderwerp
Elke zin gaat over wat iets of iemand doet of overkomt.
Het onderwerp is het zinsdeel waarin staat wie of wat dat is.

Je vindt het onderwerp door de volgende vraag te stellen:
Wie/wat + persoonsvorm?
Het antwoord is het onderwerp.

Slide 14 - Slide

Onderwerp
Het kleine meisje / brengt / koekjes / naar haar grootmoeder.

Vraag: Wie/wat brengt?
Antwoord: Het kleine meisje

'Het kleine meisje' is dus het onderwerp.

Slide 15 - Slide

Onderwerp
Gisteren / kocht / Johan / in de stad / een nieuwe broek.

Vraag: Wie/wat kocht?
Antwoord: Johan

'Johan' is dus het onderwerp.

Slide 16 - Slide

En nu?

Slide 17 - Slide

Nu jij!
Je krijgt een stencil met zinnen.
1. Onderstreep de persoonsvorm.
2. Zet strepen tussen de zinsdelen.
3. Omcirkel het onderwerp.

Deze opdracht is huiswerk voor donderdag 12 januari, 6e uur.

Slide 18 - Slide