9.4-1 Stoffentransport 5V 2122

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 9.4: Stoffentransport (O2)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 9.4: Stoffentransport (O2)

Slide 1 - Slide

Bij een proefpersoon wordt op drie verschillende plaatsen de bloeddruk gemeten. De resultaten zijn achtereenvolgens 20, 70 en 150 mmHg. In de figuur zijn de plaatsen I t/m III aangegeven. Op welke plaatsen is, gezien de bovengenoemde meetresultaten, achtereenvolgens gemeten?

Slide 2 - Slide

Van verschillende bloedvaten van de grote bloedsomloop van de mens worden de volgende gegevens verzameld:

1) de stroomsnelheid van het bloed in deze bloedvaten
2) de hoeveelheid elastische vezels in de wand van deze bloedvaten
3) de permeabiliteit van de wand van deze bloedvaten
4) de bloeddruk in deze bloedvaten.

De resultaten zijn weergegeven in vier diagrammen in de afbeelding.
Welk diagram hoort bij welke gegevens?

Slide 3 - Slide

Doel 9.4
Je leert hoe het bloed zuurstuf vervoert



Slide 4 - Slide

Samenstelling bloed

Slide 5 - Slide

Samenstelling bloed
Eiwitten vormen een colloïd, ze zijn niet opgelost in het plasma maar zijn fijn verdeeld.

Slide 6 - Slide

Bloedcellen
Rode bloedcellen: zuurstoftransport
Witte bloedcellen: afweer
Bloedplaatjes: bloedstolling

Elke dag ontstaan in het rode beenmerg 2x1011 bloedcellen uit stamcellen
Elke dag wordt een zelfde aantal afgebroken in milt en lever.



Slide 7 - Slide

Zuurstoftransport
Klein deel opgelost in het bloedplasma: 3 mL O2/L.
De rest wordt vervoerd door rode bloedcellen (200 mL O2/L).
Rode bloedcellen hebben geen kern maar wel 200 tot 300 miljoen hemoglobine moleculen per cel.

5 miljoen rode bloedcellen per mL bloed.

Slide 8 - Slide

Hemoglobine

Slide 9 - Slide

Hemoglobine
Elk hemoglobine-molecuul kan 4 O2 moleculen binden.
Dan ontstaat HbO2 = oxihemoglobine

De bindingsreactie is een evenwichtsreactie.
                                    Hb + O2 <-> HbO2

Slide 10 - Slide

Hemoglobine

jjy

Laag                                                                                                               Hoog
verzadigingspercentage                             verzadingingpercentage
tot 0%                                                                                                      tot 100%
100% Hb
0% HbO2

0% Hb
100% HbO2

Slide 11 - Slide

Hemoglobine

jjy

Het verzadigingspercentage (hoeveelheid HbO2) wordt bepaald door verschillende omgevingsfactoren.
100% Hb
0% HbO2

0% Hb
100% HbO2

Slide 12 - Slide

Hemoglobine

jjy

  • Hoge zuurstofconcentratie in de omgeving = hoog verzadigingspercentage
  • Lage zuurstofconcentratie in de omgeving = laag verzadigingspercentage
Zuurstofconcentratie is pO2/ zuurstofdruk
100% Hb
0% HbO2

0% Hb
100% HbO2

Slide 13 - Slide

Verzadigingspercentage (BINAS 83D)

Slide 14 - Slide

Myoglobine
In de spieren zit myoglobine
Dit bindt bij lage zuurstofspanningen 
beter aan zuurstof dan hemoglobine. 
Dit is handig om in de spieren extra 
zuurstof over te nemen van Hb. 

Slide 15 - Slide

Foetaal hemoglobine
In ongeboren kind: foetaal 
hemoglobine dat net iets beter
zuurstof bindt dan hemoglobine:
kan daardoor in de placenta het
zuurstof overnemen van de
hemoglobine van de moeder.

Slide 16 - Slide

Rekenen met verzadigingscurves
Hoeveel zuurstof wordt er afgegeven in een weefsel (bijvoorbeeld een spier) als de zuurstofdruk bij de longen 14kPa is en in het weefsel 4kPa?

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Hoeveel zuurstof wordt er afgegeven in weefsel als de zuurstofdruk bij de longen 14kPa is en in het weefsel 8kPa? Berekening!

Slide 19 - Open question

Bohr effect
De eigenschappen van hemoglobine veranderen onder invloed van temperatuur, CO2 concentratie en zuurgraad.
Hardwerkende spieren hebben een hogere temperatuur, meer CO2 en een lagere pH (hogere zuurgraad) en hebben meer zuurstof nodig.

Slide 20 - Slide

Temperatuur
Bij hogere temperaturen wordt 
makkelijker zuurstof afgegeven.
De verzadinging bij dezelfde 
pO2 is namelijk lager.
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Slide 21 - Slide

pCO2
Bij meer CO2 wordt makkelijker 
zuurstof afgegeven bij dezelfde 
zuurstofdruk.
De verzadinging bij dezelfde
pO2 is namelijk lager.
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Slide 22 - Slide

pH
In een zuurder milieu wordt makkelijker
zuurstof afgegeven bij dezelfde
zuurstofdruk.
De verzadinging bij dezelfde
pO2 is namelijk lager.
0% Hb
100% HbO2

100% Hb
0% HbO2

Slide 23 - Slide

Het Bohr effect
In beenspieren van een mens heersen de volgende omstandigheden:
- in rust: pO2 = 5,0 kPa, pCO2 = 5,3 kPa
- in actie: pO2 = 3,0 kPa, pCO2 = 8,0 kPa
In de haarvaten van deze spieren komt bloed binnen waarvan de pO2 = 14 kPa en de pCO2 = 2,7 kPa. 
Bereken hoeveel ml O2 per 100 mL bloed in actie meer wordt afgegeven door het Bohr effect dan in rust.

Slide 24 - Slide

Het Bohr effect
Bloed: verzadigingspercentage: 98% 
Spieren in rust: verzadigingspercentage 70%
Afgifte in rust: 98-70=28% 
Spieren in actie: verzadigingspercentage 32%
Afgifte in actie: 98-32=66%
66-28=32% *20 mL/100mL = 7,6 mL/ 100mL

Slide 25 - Slide

Doel 9.4
Je hebt geleerd hoe het bloed zuurstuf vervoert



Slide 26 - Slide

Begrippen 9.4
bloedplasma, bloedsamenstelling, voedingsstoffen, afvalstoffen, colloïd, rode beenmerg, stamcellen, rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes, zuurstoftransport, hemoglobinemoleculen, oxihemoglobine, oxigenatie, myoglobine, pO2, pCO2, Bohr-effect


Slide 27 - Slide

Huiswerk
In de online methode.
Leerweg B.
9.4: vraag 3 en 6.
Maak ook oefenblad 
Lance Armstrong 


Slide 28 - Slide