Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamval

Eerste en vierde naamval
We hebben tot nu het volgende geleerd over de vierde naamval:
  •  Je krijgt een naamval bij een zinsdeel: eerste naamval onderwerp, vierde naamval lijdend voorwerp. Bij mannelijk woord: der -> den en (m)ein -> (m)einen
  • vierde naamval na voorzetsels: durch, für, ohne, um, bis, gegen
       er fuhr gegen einen Baum (m)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Eerste en vierde naamval
We hebben tot nu het volgende geleerd over de vierde naamval:
  •  Je krijgt een naamval bij een zinsdeel: eerste naamval onderwerp, vierde naamval lijdend voorwerp. Bij mannelijk woord: der -> den en (m)ein -> (m)einen
  • vierde naamval na voorzetsels: durch, für, ohne, um, bis, gegen
       er fuhr gegen einen Baum (m)

Slide 1 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord kan ook in de vierde naamval staan. Daar gaan we nu mee aan het werk.

Slide 2 - Slide

Wat betekent de afkorting idewiss?

Slide 3 - Open question

Wat is 'ik' in het Duits
A
ich
B
wir
C
uns
D
sie

Slide 4 - Quiz

Wat is 'jullie' in het Duits?
A
ich
B
du
C
wir
D
ihr

Slide 5 - Quiz

Wat is 'wij' in het Duits?
A
wir
B
ihr
C
sie
D
Sie

Slide 6 - Quiz

Wat betekent 'du'?
A
ik
B
jij
C
u
D
hij

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'er'
A
ik
B
jij
C
hij
D
wij

Slide 8 - Quiz

Wat betekent 'Sie'?
A
u
B
ik
C
jullie
D
wij

Slide 9 - Quiz

Dus:
idewiss staat voor:                          
ich                  ik
du                   jij
er/sie/es.     hij/zij/het
wir                  wir
ihr                   jullie
sie                  zij
Sie                  u
Dit zijn de vormen zoals je ze in het onderwerp gebruikt.

Ich gehe nach Hause
Du wohnst hier nicht
Was machen (doen) wir?

Het onderwerp is degene die iets doet

Slide 10 - Slide

En nu: het lijdend voorwerp
Deze persoonlijk voornaamwoorden kunnen ook in het lijdend voorwerp komen, maar dan veranderen ze. 
Kijk maar naar dit voorbeeld.

Ik roep mijn vader. Wie roept er/wie doet hier iets? Ik!
Mijn vader roept mij. Wie roept/wie doet er iets? Mijn vader -> onderwerp
Wie roept mijn vader? Mij (ik word geroepen, met mij gebeurt iets) -> lijdend voorwerp. Dus ik (onderwerp) -> mij (lijdend voorwerp)

Slide 11 - Slide

onderwerp
lijdend voorwerp
Sleep de antwoorden uit het rechterrijtje naar de goede vorm in het linkerrijtje
jou
jullie
ons
hen
mij
hem/haar/hem
uw
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij
u

Slide 12 - Drag question

En nu naar het Duits
onderwerp
lijdend voorwerp
ik
ich
mich
mij
jij
du
dich
jou
hij/zij/het
er/sie/es
ihn/sie/es
hem/haar/hem
wij
wir
uns
ons
jullie
ihr
euch (ooich)
jullie
zij (meervoud)
sie
sie
hen
u
Sie
Sie 
uw

Slide 13 - Slide

Vertaal het woord tussen haakjes:
Ich habe (hem) gesehen.
A
mich
B
dich
C
ihn
D
uns

Slide 14 - Quiz

Vertaal het woord tussen haakjes:
Er hat (ons) gesehen.
A
uns
B
euch
C
mich
D
dich

Slide 15 - Quiz

Vertaal het woord tussen haakjes:
Hast du (mij) gefragt?
A
dich
B
uns
C
mich
D
euch

Slide 16 - Quiz

Vertaal het woord tussen haakjes:
Ich habe (jou) gerufen
A
mich
B
dich
C
uns
D
Sie

Slide 17 - Quiz

Nog één keer het overzicht:
onderwerp
lijdend voorwerp
ik
ich
mich
mij
jij
du
dich
jou
hij/zij/het
er/sie/es
ihn/sie/es
hem/haar/hem
wij
wir
uns
ons
jullie
ihr
euch (ooich)
jullie
zij (meervoud)
sie
sie
hen
u
Sie
Sie 
uw

Slide 18 - Slide