H1 en H2: Woordenschat
1. De demonstranten vroegen aandacht voor de olievervuiling in Nigeria, maar de meeste mensen negeerden hen en liepen door.
A
zoek een synoniem
B
zoek een omschrijving
C
zoek een tegenstelling
D
zoek een voorbeeld
1 / 20
Items in this lesson
1. De demonstranten vroegen aandacht voor de olievervuiling in Nigeria, maar de meeste mensen negeerden hen en liepen door.
A
zoek een synoniem
B
zoek een omschrijving
C
zoek een tegenstelling
D
zoek een voorbeeld
Slide 1 - Quiz
2. In het café werden verschillende variaties van koffie geserveerd. Zo staan op de menukaart cappuccino, espresso en ristretto.
A
zoek een synoniem
B
zoek een omschrijving
C
zoek een voorbeeld
D
zoek een bekend woorddeel
Slide 2 - Quiz
constateren
effect
presteren
onderscheid
oorzaak
vergelijkbaar
opmerken
uitwerking
iets (goed) doen
verschil
waardoor iets komt
ongeveer dezelfde
Slide 3 - Drag question
4.De politie nam ................. om de grote stroom concertbezoekers in banen te leiden.
A
adviezen
B
schadelijk
C
beweren
D
maatregelen
Slide 4 - Quiz
5. De docent wilde de leerling ........ , maar hij verslikte zich.
A
adviezen
B
schadelijk
C
tot de orde roepen
D
beweren
Slide 5 - Quiz
6. Veel wandelaars ......... koud water tijdens de bloedhete avondvierdaagse.
A
hebben behoefte aan
B
hebben profijt aan
C
beweren
D
overzicht
Slide 6 - Quiz
7. Het aanleggen van deze snelweg is ......... voor flora en fauna.
A
noodzakelijk
B
schadelijk
C
goed
D
overzichtelijk
Slide 7 - Quiz
8. Voor straf moeten de leerlingen kauwgom van de tafels verwijderen.
Slide 8 - Open question
9. Op deze wijze zal Mollema nooit de Tour de France winnen.
Slide 9 - Open question
10. De verliezen zijn grotendeels te wijten aan de economische crises.
Slide 10 - Open question
11.Ik denk dat ik eenvoudig zelf mijn fiets kan repareren.
Slide 11 - Open question
12.Het is koud voor de tijd van het jaar; wij verkopen vrijwel geen barbecues
Slide 12 - Open question
13.Het team heeft goed (presteren) .......... door de koploper te verslaan.
Slide 13 - Open question
14.Als de (betalen)................. binnen is, wordt het bestelde product verstuurd.
Slide 14 - Open question
15.Je hoeft niet te (ontkenning) ................. dat je gisteren te laat thuis was.
Slide 15 - Open question
16. Welk woord hoort er niet bij?
A
onderscheid
B
ongelijkheid
C
verschil
D
uitwerking
Slide 16 - Quiz
17. Welk woord hoort er niet bij?
A
wijze
B
resultaat
C
uitwerking
D
effect
Slide 17 - Quiz
18.Welk woord hoort er niet bij?
A
advies
B
oorzaak
C
raad
D
tip
Slide 18 - Quiz
19. Welk woord hoort er niet bij?
A
bereiken
B
constateren
C
iets goed doen
D
presteren
