V3 eerste les 2024

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom allemaal!
Fijne vakantie gehad? Uitgerust? Weer zin in?

Nee.... ik heb nog geen cijfers. Heb ook nog tot en met volgende week woensdag, maar probeer het eerder. Er zijn nog wat discussiepunten.

Slide 2 - Slide

Vandaag
Planner bespreken
Toets voor TW 3 bespreken
Spelling H4
Zelfstandig werken aan Spelling.

Slide 3 - Slide

Planning
Deze periode: schrijven en woordenschat
Toets in toetsweek: Schrijven, moeilijke woorden toepassen

Verder gaan we in deze periode aan fictie werken: diverse korte verhaal lezen en daarover opdrachten maken.

Slide 4 - Slide

Doel:

- Je weet op 5 manieren een woord(groep) korter te schrijven

- Je kent de afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting en het symbool

- Je kunt bij alle 5 manieren een voorbeeld noemen

Slide 5 - Slide

Theorie

afkorting/verkorting

letterwoord/initiaalwoord

symbool


Lees de volgende pagina's goed door! Maak eventueel een korte aantekening


Slide 6 - Slide

Kenmerken afkorting:
- Je schrijft een afkorting met een of meerdere punten.
- Als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, komt deze ook in de afkorting.
Voorbeelden
i.v.m. = in verband met
Z.K.H. = Zijne Koninklijke Hoogheid
Kenmerken verkorting:
- Het zijn delen van een woord(groep).
- Je schrijft het als een gewoon woord.
- Hoofletter alleen aan het begin als het een naam is.
Voorbeelden:  info = informatie horeca = hotels, restaurants en cafés
Benelux = België, Nederland, Luxemburg

Slide 7 - Slide

Kenmerken letterwoord:
- Het zijn de eerste letters van een woordgroep.
- Je schrijft geen punten.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
- Je spreekt het woord als geheel uit, niet waar het voor staat.
Voorbeelden:
havo, vip, RIAGG
Kenmerken initiaalwoord:
- Je schrijft geen punten.
- Je spreekt de losse letters uit.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
Voorbeelden:
pc, pk, NS

Slide 8 - Slide

Kenmerken van een symbool:
- Het is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid, of een valuta.
- Je schrijft geen punt.
- Een symbool is internationaal afgesproken.
- Je spreekt het woord uit waar het voor staat. Voorbeelden: V (volt) km/h, MHz

Slide 9 - Slide

Noem een verschil tussen een afkorting en een verkorting.

Slide 10 - Open question

Noem een verschil tussen een letterwoord en een initiaalwoord.

Slide 11 - Open question

Bedenk zelf een voorbeeld van een symbool

Slide 12 - Open question

Even checken

Slide 13 - Slide

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 14 - Quiz

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 15 - Quiz

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 16 - Quiz

Wat is btw?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord

Slide 17 - Quiz

Spelling
Welk woord is fout gespeld?

(Vergeet niet om te oefenen, oefenen, oefenen!)

Slide 18 - Slide

Welk woord is fout gespeld?
A
acessoires
B
dialecten
C
bravoure
D
procedures

Slide 19 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
cognitief
B
oriënteren
C
efficient
D
ingenieus

Slide 20 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
manifesteren
B
domijn
C
academie
D
introductie

Slide 21 - Quiz

Evaluatie

Slide 22 - Slide

Welk woord is fout gespeld?
A
creaturen
B
cruciale
C
clichees
D
syntaxis

Slide 23 - Quiz

Wat vind je van bovenstaande theorie nog moeilijk?

Slide 24 - Open question

Wat zou je nog willen oefenen?

Slide 25 - Open question

Nu doen:
NN  Spelling H4: startopdracht blz. 136 en opdracht 2 en 8 blz. 137-139

Slide 26 - Slide