V3 eerste les 2024

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom allemaal!
Fijne vakantie gehad? Uitgerust? Tijdens mentoruur kunnen we lekker even babbelen :)

Nee.... ik heb nog geen cijfers..... 

Slide 2 - Slide

Vandaag
Planner bespreken
Toets voor TW 3 bespreken
Spelling H4

Slide 3 - Slide

Planning
Deze periode: schrijven en woordenschat
Toets in toetsweek: Schrijven, moeilijke woorden toepassen

Verder gaan we in deze periode aan fictie werken: diverse korte verhalen lezen en daarover opdrachten maken.

Slide 4 - Slide

Doel:

- Je weet op 5 manieren een woord(groep) korter te schrijven

- Je kent afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting en het symbool

- Je kunt bij bovenstaande voorbeelden bedenken

Slide 5 - Slide

Theorie

afkorting

verkorting

letterwoord

initiaalwoord

symbool

Lees de volgende pagina's goed door! Maak eventueel een korte aantekening


Slide 6 - Slide

Kenmerken afkorting:
- Je schrijft een afkorting met een of meerdere punten.
- Als in het oorspronkelijke woord een hoofdletter voorkomt, komt deze ook in de afkorting.
Voorbeelden
i.v.m. = in verband met
Z.K.H. = Zijne Koninklijke Hoogheid
Kenmerken verkorting:
- Het zijn delen van een woord(groep).
- Je schrijft het als een gewoon woord.
- Hoofletter alleen aan het begin als het een naam is.
Voorbeelden:  info = informatie horeca = hotels, restaurants en cafés
Benelux = België, Nederland, Luxemburg

Slide 7 - Slide

Kenmerken letterwoord:
- Het zijn de eerste letters van een woordgroep.
- Je schrijft geen punten.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
- Je spreekt het woord als geheel uit, niet waar het voor staat.
Voorbeelden:
havo, vip, RIAGG
Kenmerken initiaalwoord:
- Je schrijft geen punten.
- Je spreekt de losse letters uit.
- Je schrijft een hoofdletter als het een naam is of volgt de schrijfwijze van de organisatie.
Voorbeelden:
pc, pk, NS

Slide 8 - Slide

Kenmerken van een symbool:
- Het is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid, of een valuta.
- Je schrijft geen punt.
- Een symbool is internationaal afgesproken.
- Je spreekt het woord uit waar het voor staat. Voorbeelden: V (volt) km/h, MHz

Slide 9 - Slide

Noem een verschil tussen een afkorting en een verkorting.

Slide 10 - Open question

Noem een verschil tussen een letterwoord en een initiaalwoord.

Slide 11 - Open question

Bedenk zelf een voorbeeld van een symbool

Slide 12 - Open question

Even checken

Slide 13 - Slide

Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 14 - Quiz

Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 15 - Quiz

Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 16 - Quiz

Wat is btw?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord

Slide 17 - Quiz

Spelling
Welk woord is fout gespeld?

(Vergeet niet om te oefenen, oefenen, oefenen!)

Slide 18 - Slide

Welk woord is fout gespeld?
A
acessoires
B
dialecten
C
bravoure
D
procedures

Slide 19 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
cognitief
B
oriënteren
C
efficient
D
ingenieus

Slide 20 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
manifesteren
B
domijn
C
academie
D
introductie

Slide 21 - Quiz

Welk woord is fout gespeld?
A
creaturen
B
cruciale
C
clichees
D
syntaxis

Slide 22 - Quiz

Ga lekker aan de slag met de startopdracht, opdr. 2 en opdr. 3 

H4 Spelling (136-137)

Slide 23 - Slide