Week 24, 3m

Dienstag 14. Februar 2023
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Dienstag 14. Februar 2023

Slide 1 - Slide

Planung heute

Leestoets deel A

Wiederholung Grammatik


Slide 2 - Slide

Leestoets deel A
Noteer je naam
Als je klaar bent leg je de toets met de voorpagina naar boven
Je mag dan iets voor jezelf doen

Praten is niet toegestaan totdat iedereen klaar is.

Op 7 maart toets deel B, hoogste cijfer telt
timer
25:00

Slide 3 - Slide

Lernziele
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen in de verleden tijd en toe te passen in een zin. 

Slide 4 - Slide

Was ist ein Modalverb?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Staat meestal samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 5 - Slide

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 6 - Slide

Modalverben auf Deutsch:

Slide 7 - Slide

Also dies sind ...

  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 8 - Slide

Die Endungen im Präteritum
Uitgangen van de o.v.t.
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 9 - Slide

Also dies sind ...
(schreibt auf!)
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van, leuk vinden)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 10 - Slide

Sleepvraag
Wat is de vertaling van de werkwoorden.


Slide 11 - Slide

kunnen
aardig vinden, lusten. leuk vinden
moeten (wil van een ander)
willen
mogen
moeten (kan niet anders)
weten
können / konnten
dürfen / durften
mögen  
wissen / wussten
müssen / mussten
wollen / wollten
sollen / sollten

Slide 12 - Drag question

Grammatik A: können, müssen, dürfen
Seite 107

Slide 13 - Slide

Grammatik B, Seite 109

Slide 14 - Slide

Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Slide 15 - Slide

Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt

Slide 16 - Quiz

Präteritum
(können) Wir ______ es uns kaum vorstellen!
A
können
B
könnten
C
konnen
D
konnten

Slide 17 - Quiz

Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
darfst

Slide 18 - Quiz

Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte
D
weiß

Slide 19 - Quiz

Übersetze:
hij kan

A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt

Slide 20 - Quiz

Übersetze:
jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du darf
D
du mag

Slide 21 - Quiz

(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß

Slide 22 - Quiz

(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.

A
woll
B
will
C
willst
D
wollst

Slide 23 - Quiz

Niet eten, slokje drinken mag.
Tijd om en muziek afgelopen betekent pause voorbij en telefoon weg 
Niet door de klas heenlopen.
timer
4:30

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Selbständig arbeiten
Machen:
Aufgabe 21 bis zum 25 (online oder im Buch)

Fertig? Slim Stampen


Slide 26 - Slide

Hausaufgaben
Lernen:
Grammatik A und B , Seite 107 und 109
Slim stampen E minimaal 75%
Machen:
Grammatik
Aufgabe 17 bis zum 25

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide