MK 2.4 Blessures

1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Staartwervels
Heiligbeen
Lendenwervels
Ribben
Borstwervels
Halswervels
Schedel
Bovenkaak
Onderkaak
Schouderblad
Opperarmbeen
Ellepijp
Spaakbeen
Handwortelbeentjes
Middenhandsbeentjes
Teenkootjes
Scheenbeen
Kuitbeen
Knieschijf
Dijbeen
Heupbeen

Slide 2 - Drag question

Kogel-gewricht
Rolgewricht
Scharnier-gewricht
Gewricht
Kraakbeen
Naad-verbinding
Vergroeid

Slide 3 - Drag question

Spiervezel
Pees
Spier
Spiervezelbundel
Bot

Slide 4 - Drag question

2.4 Blessures

Slide 5 - Slide

Welke blessure heb jij ooit gehad?

Slide 6 - Mind map

Blessure 
= een beschadiging aan een bot, gewricht of spier.
Overbelasting 
= als je te lang achter elkaar dezelfde beweging uitvoert.

Botbreuk 
= als het bot gebroken is.
=> zetten en de botten met gips fixeren.
=> soms met platen/pinnen/schroeven.

Slide 7 - Slide

Ontwrichting 
= als de gewrichtsknobbel 
uit de gewrichtskom is.
=> de gewrichtsknobbel weer 
in de gewrichtskom zetten en rust houden.

                             Verstuiking/verzwikking 
                               = als de gewrichtsbanden/-kapsel 
                               te ver zijn uitgerekt.
                               => gewricht koelen en rust houden.

Slide 8 - Slide

Spierpijn
= als je te lang achter elkaar dezelfde beweging doet.
= ontstaat door de afvalstoffen 
die achterblijven in de spier.

Spierkneuzing
= als je een flinke botsing of val maakt.
= door de klap zijn spiervezels en bloedvaatjes kapot.
=> de kneuzing koelen.
Blauwe plek = de bloedvaatjes van de huid zijn kapot.

Slide 9 - Slide

Spierkramp
= als een spier zich plotseling krachtig samentrekt.
=> stop met bewegen.

Spierscheuring
= als je doorgaat met bewegen 
als je spierkramp hebt.
Zweepslag
= spierscheuring die plotseling optreedt.
=> koelen en rust nemen.

Slide 10 - Slide

Een beschadiging aan een bot, gewricht of spieren noemen we een:
(kies het beste antwoord)
A
blessure
B
overbelasting
C
spierpijn
D
zweepslag

Slide 11 - Quiz

Als je een blessure krijgt door te lang achter elkaar dezelfde beweging te maken, noemen we dat:
A
een domme actie
B
overbelasting
C
spierpijn
D
zweepslag

Slide 12 - Quiz

Als de gewrichtsknobbel uit de gewrichtskom is, noemen we dat:
A
ontwrichting
B
verstuiking
C
verzwikking
D
zweepslag

Slide 13 - Quiz

Als de gewrichtsbanden
(en gewrichtskapsel) te ver zijn uitgerekt, komt dat door een:
A
ontwrichting
B
verstuiking
C
verzwikking
D
alle antwoorden zijn goed.

Slide 14 - Quiz

Als de afvalstoffen achterblijven
in je spieren, dan krijg je:
A
spierpijn
B
spierkneuzing
C
spierkramp
D
spierscheuring

Slide 15 - Quiz

Als door de klap
spiervezels en bloedvaatjes
kapot zijn dan heb je een:
A
spierpijn
B
spierkneuzing
C
spierkramp
D
spierscheuring

Slide 16 - Quiz

Blessures voorkomen

Bescherming
- juiste kleding en beschermende middelen.
Intapen
- 'linnen' plakband om de gewrichten te beschermen.
Warming-up
- zorgt voor een goede doorbloeding van de spieren.
Cooling-down
- zorgt voor het afvoeren van afvalstoffen uit je spieren.

Slide 17 - Slide

Goede lichaamshouding

Zorg dat je rug recht blijft.
Je rug moet de dubbele S-vorm houden.

Slide 18 - Slide

Weektaak:

Leren: 2.1 & 2.2 & 2.3 & 2.4 = blz. 59 t/m 92
Maken: opdrachten 2.4 = blz. 85 t/m 92
        Verplicht: 3, 4, 5, 7, 8, 9, 12, 14, 16, 17       

Zorg dat de verplichte opdrachten 
voor de volgende les gemaakt zijn.

Lees voor de volgende les H2 nog een keer goed door.

Slide 19 - Slide

Praktische opdracht:
Vergelijk de skeletten van 
vissen, vogels, zoogdieren, amfibieën en reptielen.

Slide 20 - Slide

Al deze skeletten hebben veel overeenkomsten.

Schrijf onder de groepen de naam.

Kleur dezelfde botten in dezelfde kleur.

Slide 21 - Slide

Al deze skeletten hebben veel overeenkomsten.

Schrijf onder de groepen de naam.

Kleur (met potlood)
dezelfde botten in 
dezelfde kleur.
Zoogdieren
Vissen
Vogels
Amfibieën
Reptielen

Slide 22 - Slide

Amfibieën
Reptielen
Vogels
Zoogdieren
Vissen
Al deze skeletten hebben veel overeenkomsten.

Schrijf onder de groepen de naam.

Kleur (met potlood)
dezelfde botten in 
dezelfde kleur.

Slide 23 - Slide

De kleur van het vlees is afhankelijk van een aantal factoren. Zo is vlees van een jonger dier lichter dan dat van een ouder dier. Ook kan de kleur veranderen wanneer vlees minder vers is. Maar hoe jong een kalf ook is, het vlees zal nooit lichter zijn van dat van een kip. Hoe zit dat dan?

Myoglobine
De kleur van het vlees wordt voor het grootste gedeelte bepaald 
door het eiwit myoglobine. Hoe meer myoglobine vlees bevat, 
hoe roder het is. Hoeveel myoglobine vlees bevat is weer 
afhankelijk van het soort spiervezel (vlees = spier). 
Die bestaan er in twee types: type 1 en type 2.

Type spiervezels
Rood vlees bevat veel type 1 spiervezels. Deze spiervezels kunnen lang en relatief intensief gebruikt worden zonder snel moe te worden. Denk aan staan, grazen of in sommige gevallen zelfs zwaar werk verzetten zoals een ploeg voorttrekken. Deze spiervezels zie je dus terug bij runderen, paarden, schapen en varkens. 'Wit' vlees bevat meer type 2 spiervezels. Dieren met deze spiervezels kunnen makkelijk snelle en korte bewegingen maken. Dit soort spiertype zie je terug bij pluimvee. Ahà!



Waarom is kippenvlees licht en rundvlees rood?

Slide 24 - Slide