Taalverzorging 2 - les 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Marjan kijkt de hele dag naar Netflix.

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Alvin loopt door de gang.

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Damion draait aan de kraan.

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

Zij heeft veel pijn.

Wat is het werkwoord in de volgende zin?

De automonteur repareert de motor.

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik heb een nieuwe telefoon gekocht.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik heb een nieuwe telefoon gekocht.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Mijn broertje is heel erg vervelend.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Haar vriendinnen bellen de hele dag.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik zou dat wel willen.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

Ik zou dat wel willen.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Welke vorm heeft het aangewezen werkwoord?

De cupcake is op de grond gevallen.

1. persoonsvorm
2. hele werkwoord
3. voltooid deelwoord

Doe de tijdproef bij de volgende zin. Schrijf de nieuwe zin op.

Hij vindt dat niet leuk.

Welk werkwoord verandert als je de tijdproef doet?

Hij vindt dat niet leuk.

Wat is dus de persoonsvorm van deze zin?

Hij vindt dat niet leuk.

Doe de tijdproef bij de volgende zin. Schrijf de nieuwe zin op.

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Welk werkwoord verandert als je de tijdproef doet?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Wat is dus de persoonsvorm in deze zin?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Doe de tijdproef bij de volgende zin. Schrijf de nieuwe zin op.

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Welk werkwoord verandert als je de tijdproef doet?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Wat is dus de persoonsvorm in deze zin?

Mijn neefje logeerde bij mij in de vakantie.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Ik heb dat niet begrepen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Hij heeft dat niet gezegd.

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?

Morgen ga ik voetballen.