Meten en Meetkunde 1F Geld/tijd/gewichten/prijzen

Doelen
Rekenen met geld
Doel  kunnen rekenen met geld.
Tijd
Doel  kunnen rekenen met tijd.
Gewichten en prijzen
Doel  kunnen rekenen met gewichten en prijzen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Doelen
Rekenen met geld
Doel  kunnen rekenen met geld.
Tijd
Doel  kunnen rekenen met tijd.
Gewichten en prijzen
Doel  kunnen rekenen met gewichten en prijzen

Slide 1 - Slide

waar staat dit teken ≈ voor?

Slide 2 - Open question

Op hoeveel manieren kun je €1 wisselen? 

Slide 3 - Slide

betalen
Wanneer je contant betaalt, betaal je altijd ongeveer( ≈ )
€ 2,91 ≈
€ 2,48 ≈
Bedrag wordt dan altijd afgerond op 0 of 5 


Slide 4 - Slide

€ 10,50 betalen
Je betaalt met € 20
De caissière heeft alleen een biljet van € 10 als wisselgeld. Hoeveel geld moet je dan bijbetalen?
A
€0,50
B
€0,20
C
€10
D
€20

Slide 5 - Quiz

De klant moet betalen € 9,10.
Hij geeft een biljet van € 10,00.
De kassamedewerker heeft alleen munten van 1 euro.
Hoeveel moet de kassamedewerker erbij vragen?
A
€ 1
B
€ 0,10
C
€ 2
D
€ 10

Slide 6 - Quiz

Je moet € 6,50 betalen
Je geeft een biljet van € 10,00 en een
munt van 50 cent. Hoeveel krijg je terug?

Slide 7 - Open question

Uit hoeveel maanden bestaat een kwartaal?
A
4 maanden
B
12 maanden
C
3 maanden
D
2 maanden

Slide 8 - Quiz

Wat maakt een schrikkeljaar anders dan een gewoon jaar?

Slide 9 - Open question

Wat is een etmaal?
A
24 uur
B
12 uur
C
36 uur
D
1 uur

Slide 10 - Quiz

Hoeveel maanden heeft een jaar?

Slide 11 - Open question

Hoeveel weken heeft een jaar?
A
52 weken
B
30 weken
C
40 weken
D
12 weken

Slide 12 - Quiz

datum
dd-mm-jjjj
20-01-2022

jjjj-mm-dd

Slide 13 - Slide

waar of niet waar? Overtuig me maar!
a 1 kilogram is 1.000 gram. 
b 1 gram is 1.000 milligram. 
c Een mens kan ongeveer 65 kilogram wegen. 
d Een pasgeboren baby kan 75 gram wegen. 


Slide 14 - Slide

waar of niet waar? Overtuig me maar!
e 200 gram is 2 milligram. 
f 1 ton is 1.000 kilogram. 
g Als 100 gram kaas € 2,00 kost, dan kost 300 gram kaas € 6,00. 
h Als 1 kg appels € 2,00 kost, dan kost 500 gram appels € 10,00. 
i Als 1 kilogram kaas € 7,99 kost, dan kost 500 gram kaas ongeveer vier euro. 

Slide 15 - Slide