Meervoud zelfstandige naamwoorden leerjaar 1

Spelling (geen werkwoordspelling)

  • Meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • Bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden 
  • samenstellingen
  • Afkortingen
  • Verkleinwoorden
  • Hoofdletters
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling (geen werkwoordspelling)

  • Meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • Bezitsvorm van zelfstandige naamwoorden 
  • samenstellingen
  • Afkortingen
  • Verkleinwoorden
  • Hoofdletters

Slide 1 - Slide

Kies de juiste spelling

   Bureau’s           Bureaus
Tante’s             tantes
Café’s            cafés
Taxi’s                taxis





 






Slide 2 - Slide

Meervoud op -s
• Hoe maak je een meervoud op -s?
|> Alleen -s achter het woord zetten.
|> Soms moet je een apostrof voor de -s schrijven. Bij woorden die eindigen op a, o , u, i of y
|> Bij afkortingen maak je het meervoud ook met een apostrof -s ('s)
|> Woorden die eindigen op twee of meer klinkers, zet je alleen -s achter het woord.

Slide 3 - Slide

Bezitsvorm
Als de naam al op een –s (of een sisklank) eindigt, komt er alleen een apostrof achter en géén extra –s.
-s Lies Lies' boek
  • sisklank Maurice Maurice' boek
  • Bij een naam op een -e schrijf je de -s er bijna altijd aan vast. Dus: Esmees boek en Esmés boek.

Slide 4 - Slide

Wat is het meervoud van café
A
café's
B
cafees
C
cafés
D
caffees

Slide 5 - Quiz

Wat is het meervoud van hobby

Slide 6 - Open question

Kies het juiste meervoud
A
Lex' boek
B
Lex's boek

Slide 7 - Quiz

Wat is het meervoud van taxi
A
taxies
B
taxis
C
taxie's
D
taxi's

Slide 8 - Quiz

Kies het juiste meervoud
A
Jimmy's telefoon
B
Jimmie s telefoon

Slide 9 - Quiz

Wat is het meervoud van etui
A
etuis
B
etui 's

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste spelling van de samenstelling?
A
reuzeleuk
B
reuzenleuk

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling van de samenstelling?
A
koekenpan
B
koekepan

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste spelling van de samenstelling?
A
zonnestraal
B
zonnenstraal

Slide 13 - Quiz

wat betekent de afkorting w.c.
A
watercohesie
B
watercloset
C
wederom clausule
D
warmcloset

Slide 14 - Quiz

Afkortingen
Welke afkorting is correct geschreven?
centimeter
A
cm
B
c.m.
C
c.m

Slide 15 - Quiz

Wat betekent de afkorting:
t.e.a.b
A
tijd en adres bestelling
B
tegen elk aanvaardbaar bedrag
C
tegen elk aannemelijk bod
D
tegen een allerhoogst bedrag

Slide 16 - Quiz

Wat betekent de afkorting:
i.g.st.
A
in gebruikte staat
B
in goede staat
C
in gepoetste staat
D
is gedeeltelijk stuk

Slide 17 - Quiz

Afkortingen
Welke afkorting is correct geschreven?
aanstaande
A
as
B
a.s.
C
as.

Slide 18 - Quiz


'horeca' is de afkorting van:
A
hotels, restaurants en cafés
B
hotels, restaurants en catering

Slide 19 - Quiz

m.a.w.
(wat betekent deze afkorting?)
A
moeten allemaal werken
B
met andere woorden
C
meer andere wetenschappen
D
met aftrek van winst

Slide 20 - Quiz

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 21 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 22 - Quiz

Verkleinwoorden
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 23 - Quiz

Verkleinwoorden
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 24 - Quiz

Bij welke zin zijn de leestekens juist geplaatst?
A
Je kunt hier het volgende kopen: cola chips sinas en wafels.
B
Je kunt hier het volgende kopen, cola, chips, sinas en wafels.
C
Je kunt hier het volgende kopen: cola, chips, sinas en wafels.
D
Je kunt hier het volgende kopen; cola, chips, sinas, en wafels.

Slide 25 - Quiz

Kloppen de leestekens?
A
Sanne zegt: Mijn fiets staat nog op school.
B
Sanne zegt: 'Mijn fiets staat nog op school.'
C
Sanne zegt, 'Mijn fiets staat nog op school'
D
Sanne zegt 'Mijn fiets staat nog op school.'

Slide 26 - Quiz

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Januari
B
januari

Slide 27 - Quiz

Een hoofdletter of niet?
A
's middags kregen we bezoek.
B
'S middags kregen we bezoek.
C
's Middags kregen we bezoek.

Slide 28 - Quiz

Hoofdletters:
waar staan de hoofdletters goed?
A
Ik ken stef Van leeuwen
B
Ik ken Stef van Leeuwen
C
ik ken stef van Leeuwen
D
ik ken Stef Van leeuwen

Slide 29 - Quiz

Hoofdletter of niet?
A
J. Van der Plas
B
J. Van Der Plas
C
J. van der Plas

Slide 30 - Quiz

Meervoud op -en
Meervoud op -s
Meervoud op -'s
Meervoud op -eren
Geen meervoud
rijst
kassa
leeuw
tafel
kind

Slide 31 - Drag question

Tips voor het leren
  • Bekijk de doelen uit Taalverzorging
  • Maak de zelftoetsen
  • Ga online oefenen op websites als: Juf Melis spelling
  • Cambiumned spelling 

Slide 32 - Slide