6.4 Transplantatie en bloedtransfusie

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
Voorkennisvragen
1. Welke bloedgroepen zijn er?
2. Hoe weten witte bloedcellen welke cellen lichaamseigen zijn?
3. Waarom moeten mensen die een orgaan nodig hebben vaak zo lang wachten? 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
Voorkennisvragen
1. Welke bloedgroepen zijn er?
2. Hoe weten witte bloedcellen welke cellen lichaamseigen zijn?
3. Waarom moeten mensen die een orgaan nodig hebben vaak zo lang wachten? 

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt beschrijven welke problemen door antigenen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies.

Slide 2 - Slide

Orgaandonatie
Orgaantransplantatie betekent dat je "kapotte" orgaan vervangen wordt door een ander orgaan. Hier zijn orgaandonaties voor nodig.

Helaas zijn er nog steeds te weinig orgaandonoren en overlijden er mensen omdat er geen donororgaan beschikbaar is.

Slide 3 - Slide

De nieuwe donorwet
This video is no longer available
Welke video was dit?
De eerste kamer heeft inmiddels beslist en de nieuwe donorwet is op 1 juli 2020 in werking getreden.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Afstotingsreacties
Menselijke cellen hebben ook antigenen                             (= het HLA-systeem)
Hierdoor kunnen jouw lymfocyten je lichaamseigen cellen onderscheiden van lichaamsvreemde cellen (van het donororgaan). 

T-cellen: vernietigen de cellen van het donororgaan
B-cellen: acute afstoting door gevormde antistoffen
Medicijnen: onderdrukken de afstotingsreactie
                                                                                                       (Human Leukocyte Antigen)

Slide 6 - Slide

Wat is HLA?
Het HLA zijn de antigenen op lichaamscellen van mensen.

Welk type HLA je hebt is erfelijk bepaald. 
Familieleden hebben dus vaak overeenkomsten.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Verdeling bloedgroepen

In NL:
A positief (A+) 36,6%
A negatief (A-) 6,4%
AB positief (AB+) 2,5%
AB negatief (AB-) 0,5%
O positief (O+) 38,2%
O negatief (O-) 6,8%
B positief (B+) 7,7%
B negatief (B-) 1,3%

Slide 9 - Slide

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (wat dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 12 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 13 - Quiz

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Ontvanger is O
C
Ontvanger=O Donor is AB
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 14 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 15 - Quiz

Resusfactor - ontdekt bij apen

Slide 16 - Slide

Resusbaby
  • Een resusnegatieve moeder kan in verwachting zijn van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje.
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 17 - Slide

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 18 - Quiz

Een resusbaby ontstaat als de moeder Rh- is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat Rh+ is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Opdrachten maken
6.4 Transplantatie en bloedtransfusie
Opdracht 26 t/m 32
Optioneel: 
- Video kijken uit classroom 
- Oefenen op biologiepagina: 

Slide 21 - Slide