6.4 Transplantatie en bloedtransfusie

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
Voorkennisvragen
1. Welke bloedgroepen zijn er?
2. Hoe weten witte bloedcellen welke cellen lichaamseigen zijn?
3. Waarom moeten mensen die een orgaan nodig hebben vaak zo lang wachten? 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

6.4   Transplantatie en bloedtransfusie

Thema 6 Afweer
Voorkennisvragen
1. Welke bloedgroepen zijn er?
2. Hoe weten witte bloedcellen welke cellen lichaamseigen zijn?
3. Waarom moeten mensen die een orgaan nodig hebben vaak zo lang wachten? 

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt beschrijven welke problemen door antigenen kunnen ontstaan bij transplantaties en bloedtransfusies.

Slide 2 - Slide

Afstotingsreacties
Menselijke cellen hebben ook antigenen.                              (= het HLA-systeem)
Hierdoor kunnen jouw lymfocyten je lichaamseigen cellen onderscheiden van lichaamsvreemde cellen (van het donororgaan). 

T-cellen: vernietigen de cellen van het donororgaan
B-cellen: acute afstoting door gevormde antistoffen
Medicijnen: onderdrukken de afstotingsreactie
                                                                                                       (Human Leukocyte Antigen)

Slide 3 - Slide

Wat is HLA?
Het HLA zijn de antigenen op lichaamscellen van mensen.

Welk type HLA je hebt is erfelijk bepaald. 
Familieleden hebben dus vaak overeenkomsten.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Verdeling bloedgroepen

In NL:
A positief (A+) 36,6%
A negatief (A-) 6,4%
AB positief (AB+) 2,5%
AB negatief (AB-) 0,5%
O positief (O+) 38,2%
O negatief (O-) 6,8%
B positief (B+) 7,7%
B negatief (B-) 1,3%

Slide 6 - Slide

Hoe bepaal je of bloed gaat klonteren?
1. welke antistoffen heeft de ontvanger?   (antistof A of B of allebei of niets)

2. welke antigenen heeft de donor? (A of B of allebei of niets)

3. als er twee op elkaar passen kan er geen bloedtransfusie plaatsvinden (wat dan is er klontering van het donorbloed)
De regel is: De ontvanger mag géén antistoffen in het plasma hebben tegen het antigeen op de bloedcellen van de donor.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 9 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 10 - Quiz

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Ontvanger is O
C
Ontvanger=O Donor is AB
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 11 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 12 - Quiz

Resusfactor - ontdekt bij apen

Slide 13 - Slide

Resusbaby
  • Een resusnegatieve moeder kan in verwachting zijn van een resuspositief kind.
  • Bij de eerste zwangerschap levert dat geen problemen op.
  • Bij bevalling: contact tussen bloed moeder en kind -> moeder maakt anti-resus en geheugencellen.
  • Bij tweede zwangerschap: anti-resus door placenta naar foetus -> bloedafbraak bij het kindje.
Resusfactor
In deze afbeelding is te zien wat er gebeurt als een vrouw in verwachting is van een resuspositief kindje.

Slide 14 - Slide

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 15 - Quiz

Een resusbaby ontstaat als de moeder Rh- is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat Rh+ is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 16 - Quiz

Opdrachten maken
6.4 Transplantatie en bloedtransfusie
Opdracht 26 t/m 32
Optioneel: 
- Video kijken extra uitleg 
- Braindumps maken van basisstof 4
- Oefenen op biologiepagina: 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Les 2 
Programma:
Herhalen Bloedgroepen 
Leertips biologie
Bespreken huiswerk opdrachten
Oefenen op biologiepagina.nl


Slide 19 - Slide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antigeen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 20 - Quiz

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben antistof A
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 21 - Quiz

Bepaal de bloedgroep van de donor en van de ontvanger als er het volgende gebeurt:
Antistof-A erbij: klontering
Antistof-B erbij: klontering

A
Donor=A Ontvanger is O
B
Donor=AB Onvanger is O
C
Ontvanger=O Donor is AB
D
Donor=B Ontvanger=A

Slide 22 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 23 - Quiz

Iemand heeft resus-positief (Rh+) bloed.
Welk antigeen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcellen?
Kan hij resus-antistof maken?
A
wel resus-antigeen wel resus-antistof
B
wel resus-antigeen geen resus-antistof
C
geen resus-antigeen wel resus-antistof
D
geen resus-antigeen geen resus-antistof

Slide 24 - Quiz

Een resusbaby ontstaat als de moeder Rh- is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat Rh+ is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

Bespreken opdracht 28, 29 en 31

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link