Maatwerk th2: lesson 3 - round 2

1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Today's Lesson
Some rules
Word order in English
Recap: Adjectives (bijvoegelijk voornaamwoord) + word order
New grammar: Present Perfect
Kahoot: Adjectives
Kahoot: Present Perfect
Now you: Come up with a sentence

Goal: You will be able to use the adjectives via the sentence structure method + you will be able to use the present perfect in a sentence

Slide 2 - Slide

Some Rules
  • Neem altijd een aantekening schrift mee naar de les
  • Neem altijd je boek mee naar de les
  • Zorg er voor dat je altijd een pen bij je hebt
  • Wees op tijd
  • Doe je jas uit bij aanvang van de les

Slide 3 - Slide

Word order in English

Slide 4 - Slide

Grammar: Adjectives
Normale zinnen hebben een vaste woord volgorde.
Wie (who), does (doet), what (wat), where (waar), when (wanneer).
 
Je kan in zinnen ook adjectives (bijvoeglijk voornaamwoord) toevoegen. Deze komen vóór nouns (zelfstandignaamwoorden), en geven extra informatie over nouns

For example:
- Sheila has a beautiful smile
- John drives a red car
- That crazy dog bit me in the leg

Slide 5 - Slide

Grammar: Adjectives
Soms komt een adjective direct na een verb (werkwoord). Dit is mogelijk bij verbs zoals "to be", "to look", "to appear", en "to seem".

For example:
- They look silly in those hats
- I am happy to see you
For example:
- Sheila has a beautiful smile
- John drives a red car
- That crazy dog bit me in the leg

Slide 6 - Slide

Grammar: Adjectives
Soms komt een adjective direct na een verb (werkwoord). Dit is mogelijk bij verbs zoals "to be", "to look", "to appear", en "to seem".

For example:
- They look silly in those hats
- I am happy to see you
For example:
- Sheila has a beautiful smile
- John drives a red car
- That crazy dog bit me in the leg

Slide 7 - Slide

Word order in English

Slide 8 - Slide

Notes
Woordvolgorde
wie -        doet     -    wat       -    waar      -   wanneer

Slide 9 - Slide

Recap: Wat is de woordvolgorde in Engels?

Slide 10 - Open question

Recap: Geef een voorbeeld van adjective

Slide 11 - Open question

Recap: Gebruik een adjective in een zin

Slide 12 - Open question

Present Perfect
Doel: Je gebruikt de present perfect om te zeggen dat iets in het verleden gebeurt is en NOG STEEDS bezig is, OF je gebruikt de present perfect om te zeggen dat iets BELANGRIJK is.

Je maakt de present perfect als volgt:
has/have + past participle

Je maakt een past participle doormiddel van
1. regelmatige werkwoorden: STAM (infinitive) + ed
2. onregelmatige werkwoorden: pagina 215 in je boek

Slide 13 - Slide

Present Perfect
Je maakt een past participle doormiddel van
1. regelmatige werkwoorden: STAM (infinitive) + ed
2. onregelmatige werkwoorden: pagina 215 in je boek

For example:
I have done my homework
She has lived in my house for two years
We have stayed in this holiday home
for a week already


to have
I have
He/she/it has
We have
They have
You have
 

Slide 14 - Slide

Present Perfect
Er zijn signaalwoorden die worden gebruikt in present perfect zinnen dat zijn:
For
Yet
Never
Ever
Just
Always
Since


Ezelsbruggetje:
Fyne Jas
For example:
- Lizzie has had a sprained ankle for five days
- We have never had a good day in our lives
- Since 1945, there has not been a world war anymore

Slide 15 - Slide