th2k: homework check, the twits and grammar + homework - 14 januari 2022

1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Today's Lesson
  • The Twits
  • Homework check
  • Adjectives (bijvoegelijk voornaamwoord)
  • Kahoot: Adjectives
  • Homework: Stepping Stones adjectives
Goal: You will be able to use the adjectives via the sentence structure method + you will be able to use the present perfect in a sentence

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Homework check
Homework
Stepping Stones

Work on the following assignments:
p. 132 t/m 133
assignment 1, 2, 3, 4
p. 136 t/m 139
assignment 10, 11, 12, 13, 14, 15 and 16

Slide 5 - Slide

Grammar: Adjectives
Normale zinnen hebben een vaste woord volgorde.
Wie (who), does (doet), what (wat), where (waar), when (wanneer).
 
Je kan in zinnen ook adjectives (bijvoeglijk voornaamwoord) toevoegen. Deze komen vóór nouns (zelfstandignaamwoorden), en geven extra informatie over nouns

For example:
- Sheila has a beautiful smile
- John drives a red car
- That crazy dog bit me in the leg

Slide 6 - Slide

Grammar: Adjectives
Soms komt een adjective direct na een verb (werkwoord). Dit is mogelijk bij verbs zoals "to be", "to look", "to appear", en "to seem".

For example:
- They look silly in those hats
- I am happy to see you
For example:
- Sheila has a beautiful smile
- John drives a red car
- That crazy dog bit me in the leg

Slide 7 - Slide

Grammar: Adjectives
Soms komt een adjective direct na een verb (werkwoord). Dit is mogelijk bij verbs zoals "to be", "to look", "to appear", en "to seem".

For example:
- They look silly in those hats
- I am happy to see you
For example:
- Sheila has a beautiful smile
- John drives a red car
- That crazy dog bit me in the leg

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Homework
Stepping Stones
page 148 + 149
assignment 29, 30 and 31
page 150 + 151
assignment 32, 33 and 34

Slide 10 - Slide

Present Perfect
Doel: Je gebruikt de present perfect om te zeggen dat iets in het verleden gebeurt is en NOG STEEDS bezig is, OF je gebruikt de present perfect om te zeggen dat iets BELANGRIJK is.

Je maakt de present perfect als volgt:
has/have + past participle

Je maakt een past participle doormiddel van
1. regelmatige werkwoorden: STAM (infinitive) + ed
2. onregelmatige werkwoorden: pagina 215 in je boek

Slide 11 - Slide

Present Perfect
Je maakt een past participle doormiddel van
1. regelmatige werkwoorden: STAM (infinitive) + ed
2. onregelmatige werkwoorden: pagina 215 in je boek

For example:
I have done my homework
She has lived in my house for two years
We have stayed in this holiday home
for a week already


to have
I have
He/she/it has
We have
They have
You have
 

Slide 12 - Slide

Present Perfect
Er zijn signaalwoorden die worden gebruikt in present perfect zinnen dat zijn:
For
Yet
Never
Ever
Just
Always
Since


Ezelsbruggetje:
Fyne Jas
For example:
- Lizzie has had a sprained ankle for five days
- We have never had a good day in our lives
- Since 1945, there has not been a world war anymore

Slide 13 - Slide