This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Quiz Industriële revolutie
Slide 1 - Slide
Maak de juiste combinaties
Boeren verdienen bij met spinnen en weven
Fabrieksarbeid is belangrijker dan landbouw
Goedkope grondstoffen
Met machines veel dezelfde producten maken
Vereniging van ambachtslieden in een stad
Gilde
Huisnijverheid
Industriële samenleving
Koloniën
Massaproductie
Slide 2 - Drag question
Omschrijf de leefomstandigheden
Slide 3 - Mind map
Wie kreeg wat betaald?
ƒ6.60 per week
ƒ2.70 per week
ƒ1.80 per week
Slide 4 - Drag question
Europa rond 1850:
Kapitalisme verandert de samenleving. Zet de bevolkingsgroepen op de juiste plek in de sociale piramide
Arme boeren, landarbeiders & fabrieksarbeiders
Kooplieden & fabriekseigenaren
Ambachtslieden, winkeliers & kleine boeren
Slide 5 - Drag question
Veranderende gelaagdheid
Ondernemersklasse
Steeds meer fabrieken betekent steeds meer (rijke) fabriekseigenaren. Zij worden de belangrijkste groep in de samenleving: de gegoede burgerij
Middenklasse
In de steden moet ook veel werk gedaan worden door kleine bedrijven of mensen met een opleiding (winkeliers, onderwijzers, politie). Deze mensen verdienen prima, maar zijn minder rijk dan de gegoede burgerij. We noemen hen de middenklasse
Arbeidersklasse
Door de opkomst van de industrie werken steeds meer mensen in de fabrieken. Door verbeteringen (machines) in de landbouw is daar minder werk en gaan veel boeren in de stad werken als arbeiders
Slide 6 - Slide
Welke twee zinnen passen bij het kapitalisme van de 19de eeuw?
De regering bemoeit zich zo min mogelijk met fabrieken
Er zijn wetten die uitstoot van vieze lucht voorkomen
Ondernemers verdienen geld door spullen te verhandelen
Ondernemers produceren goederen en verkopen die met winst
Ondernemers vragen voor spullen allemaal dezelfde prijs
Juiste zinnen
A
B
C
D
E
Slide 7 - Drag question
Waarom nemen fabrieksbazen graag kinderen aan?
Slide 8 - Open question
Omschrijf de werkomstandigheden
Slide 9 - Mind map
Waarom accepteren de mensen deze werkomstandigheden?
Slide 10 - Open question
1) Fabriekseigenaren betalen [.................1.................] loon, want dan kunnen ze meer [.................2.................] maken
2) Fabriekseigenaren betalen [.................3.................] loon als iemand ziek is, want een zieke [.................4.................] geld voor de baas
3) Fabriekseigenaren maken machines [.................5.................], want anders [.................6.................]
De slechte werkomstandigheden zijn het gevolg van kapitalisme. Maak de zinnen kloppend.
geen
wel
veel
verdient geen
verdient
producten
brengt het geld op
onveilig
winst
zo min mogelijk
veilig
kost het geld
Slide 11 - Drag question
In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland
Slide 12 - Quiz
Welk begrip hoort bij deze betekenis: Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van industrie; deze periode duurde van 1760 tot 1850.
A
Industrialisatie
B
Kapitalisme
C
Industriële revolutie
D
Monarchie
Slide 13 - Quiz
Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
De opkomst van productie in fabrieken.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die tegen de opkomst van productie in fabrieken zijn.
Slide 14 - Quiz
Door welke uitvinding konden de mensen, rond 1740, sneller weven?