This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H4 - Woche 22 - Stunde 1
Slide 1 - Slide
Planung
Grammatik:
Starke Verben im Präsens (o.t.t.) und Perfekt (volt. dw)
Ziele
Je kunt sterke werkwoorden met een a of e in de stam correct in de o.t.t. en volt. tijd gebruiken.
Slide 2 - Slide
Was sind starken Verben?
krijgen een klankverandering in de verleden tijd
het voltooid deelwoord eindigt op -en
sterk in het Nederlands, dan meestal ook in het Duits
Voorbeelden:
lopen - liep - gelopen
eten - at - gegeten
Slide 3 - Slide
Sterk of zwak?
schwimmen - schwamm - geschwommen
A
sterk
B
zwak
Slide 4 - Quiz
Sterk of zwak?
machen - machte - gemacht
A
sterk
B
zwak
Slide 5 - Quiz
Sterke werkwoorden met een e in de stam
Sterke werkwoorden met een e in de stam krijgen een e/i(e)-wissel. Welke vormen krijgen deze e/i(e) - wissel (twee vormen)
1. du - vorm
2. er/sie/es - vorm
Slide 6 - Slide
i of ie? --> lang of kort
Lange e wordt-ie
Korte e wordt-i
lesen
ich lese
du liest
er/sie/es liest
wir lesen
ihr lest
sie/Sie lesen
essen
ich esse
du isst
er/sie/es isst
wir essen
ihr esst
sie/Sie essen
Slide 7 - Slide
Uitzondering 1 - lange e wordt korte i
1. geben - du gibt - er gibt
2. nehmen - du nimmst - er nimmt --> bij du, er/sie/es wordt de h vervangen door een m
3. treten - de trittst - er tritt --> let op - geen extra e
Slide 8 - Slide
Uitzondering 2 - geen e/i(e)-Wechsel
---> de werkwoorden gehen, stehen en bewegen zijn sterk, maar krijgen in de tegenwoordige tijd geen e/i(e)-wechsel
du gehst, er/sie/es geht
du stehst, er/sie/es steht
du bewegst, er/sie/es bewegt
Slide 9 - Slide
Sterke werkwoorden met een a in de stam
Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen een a/ä-wissel. Welke vormen krijgen deze a/ä- wissel (twee vormen)
1. du vorm
2. er/sie/es vorm
--> ook de werkwoorden laufen, stoßen
Slide 10 - Slide
Sterke werkwoorden met een a in de stam krijgen in de o.t.t bijdu en er/sie/es een ä
fahren
ich fahre
du fährst
er/sie/es fährt
wir fahren
ihr fahrt
sie/Sie fahren
laufen
ich laufe
du läufst
er/sie/es läuft
wir laufen
ihr lauft
sie/Sie laufen
Slide 11 - Slide
Uitzondering - stam op - d/- t
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
halte hältst hält halten haltet halten
Slide 12 - Slide
Gebruik voor de sterke werkwoorden ook het overzicht in Handbuch 65 (Spickzetten Verben)
Slide 13 - Slide
voltooid deelwoord sterke werkwoorden
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord kun je niet met grammaticaregeltjes afleiden. Vaak wordt het voltooid deelwoord gevormd door:
ge + stam + en. (geschlafen, gelaufen, gehalten, gegessen)
Je moet het van ieder werkwoord opzoeken en los leren. Je kunt de voltooid deelwoorden van veelvoorkomende sterke werkwoorden vinden achter in het woordenboek of in het vakboekje.
Slide 14 - Slide
1. Du (sprechen)..................immer so leise.
A
sprichst
B
spricht
C
sprecht
D
sprechst
Slide 15 - Quiz
2. Bij welke persoonlijke voornaamwoorden vindt de e/i(e)-Wechsel en a/ä-Wechsel plaats
A
ich + du
B
er/sie/es + ihr
C
du + er/sie/es
D
ihr + du
Slide 16 - Quiz
3 Wo (treffen)....................ihr euch?
A
treffen
B
trifft
C
trefft
Slide 17 - Quiz
4 GOED of FOUT? er nihmt
A
goed
B
fout
Slide 18 - Quiz
5 Hij rijdt (fahren)
A
er fahrt
B
er fährt
Slide 19 - Quiz
6 (essen) Was _________ du am liebsten?
A
esst
B
ist
C
esse
D
isst
Slide 20 - Quiz
7 Bij sterke werkwoorden met een kort e-klank in de stam:
A
e wordt ie
B
e wordt e
C
e wordt i
Slide 21 - Quiz
8 Du _________ mich nicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht
Slide 22 - Quiz
9 (schlafen) Er _________ sehr früh.
A
schlaft
B
schläft
C
schlafst
D
schläfst
Slide 23 - Quiz
11 (geben) Die Lehrerin ________ dem Mächen eine Apfel.