Van ruilen komt geen huilen_3V_1.3

Agenda les
  • terugblik par 1.2 
  • Leerdoelen par 1.3
  • Kort bespreken opdracht 12 paragraaf 1.2
  • Uitleg par 1.3
  • Zelf aan de slag
  • Huiswerk
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Agenda les
  • terugblik par 1.2 
  • Leerdoelen par 1.3
  • Kort bespreken opdracht 12 paragraaf 1.2
  • Uitleg par 1.3
  • Zelf aan de slag
  • Huiswerk

Slide 1 - Slide

Leerdoelen par 1.2
  • Je kent de 3 soorten uitgaven en kunt van alle drie een voorbeeld geven.
  • Je weet wat een budget is en budgetlijn en kunt die opstellen. 
  • Je kunt bedragen omrekenen van maand naar week en andersom

Slide 2 - Slide

1. De verandering van de budgetlijn is het gevolg van?
timer
0:30
A
De prijs van CD's is gestegen
B
De prijs van CD's is gedaald
C
Het inkomen is gestegen
D
De prijs van de DVD's is gedaald

Slide 3 - Quiz

2. De verandering van de budgetlijn is het gevolg van?
timer
0:30
A
De prijs van CD's is gestegen
B
De prijs van DVD's is gedaald
C
Het inkomen is gestegen
D
De prijs van de DVD's is gestegen

Slide 4 - Quiz

3. De verandering van de budgetlijn is het gevolg van?
timer
0:30
A
De prijs van CD's is gestegen
B
De prijs van DVD's is gedaald
C
Het inkomen is gestegen
D
Het inkomen is gedaald

Slide 5 - Quiz

De verandering van deze situatie hiernaast kan ook het gevolg zijn van een hoger budget maar ook door combinatie van twee oorzaken tegelijkertijd. Welke twee oorzaken en leg uit?
timer
1:00

Slide 6 - Open question

Pieter verdient per kwartaal € 260,-.
Hoeveel verdient hij per week?
Vul getal in zonder euroteken.
timer
1:00

Slide 7 - Open question

Pieter verdient per week € 20,-.
Hoeveel verdient hij per maand?
Vul getal in zonder euroteken.
Rond juist af op eurocenten
timer
1:00

Slide 8 - Open question

Incidentele uitgaven
Vaste lasten
Huishoudelijke uitgaven

Slide 9 - Drag question

Opgave 12a
  • Johan geeft per jaar uit:
  Snoep: € 5 × 52 = € 260
  Abonnement voetbalmagazine: € 90 per jaar
  Abonnement sportclub: € 240 per jaar
  Kleding: € 240 per jaar
  Uitgaan: € 8 × 52 = € 416 per jaar
  Abonnement mobieltje: € 12 × 12 = € 144 per jaar
  Belkosten mobieltje: € 9 × 12 = € 108 per jaar
  Nieuwe computer: € 695
  Totaal: € 2.193
  •   Hij verdient € 2.500 en houdt dus € 307 over. 
  • De lening kost per jaar 12 × € 74 = € 888. Dat is meer dan € 307. Hij heeft dus niet voldoende ruimte om de € 888 van de lening te kunnen betalen.

Slide 10 - Slide

Opgave 12 c
  • Kan er 43 stuks snoepgoed Y gekocht worden en 105 snoepgoed X?
  • Wat is het budget?
  • Kunt 100 Y kopen van € 2,60 > budget is € 260,-
  • Wat is de prijs van goed X?
  • € 260: 200= 1,30 prijs X
  • Wat is de vergelijking budgetlijn?
  • B= 1,30X+2,60Y
  • Nu voor X =105 invullen en Y= 43
  • B= 1,30 x105+ 2,60 x 43= 136,50+111,80= € 248,30
  • Budget € 260,- is groter dan € 248,30

Slide 11 - Slide

Leerdoelen par 1.3
  • Je kent het verschil tussen directe en indirecte ruil. 
  • Je kent drie nadelen van directe ruil 
  • Je kunt de relatie indirecte ruil, arbeidsverdeling en arbeidsproductiviteit in eigen woorden omschrijven.

Slide 12 - Slide

Is dit een voorbeeld van directe of indirecte ruil
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Verschil directe en indrirecte ruil
Directe ruil; goederen ruilen voor goederen.
Indirecte ruil; product verkopen in ruil voor geld.

Indirecte ruil handiger dan directe ruil want?:
  1. Indirect ruilen kost veel minder tijd en moeite.
  2. Er is veel arbeidsverdeling mogelijk. 
  3. Er is veel schaalvergroting mogelijk. 

Slide 15 - Slide

Arbeidsverdeling: de taken verdelen.
Schaalvergroting: grote hoeveelheden van hetzelfde product verkopen

Slide 16 - Slide

Ruilen met geld
Arbeidsproductiviteit; het aantal stuks dat een werknemer in een bepaalde periode kan produceren.
Specialisatie; Het zich toeleggen op een beperkt aantal werkzaamheden.

Bron 5 blz 21

Slide 17 - Slide

Zelf aan de slag
  • Kijk de opdrachten van 1.1 en 1.2 na met andere kleur pen
  • Lees paragraaf 1.3 en arceer e.v.t de belangrijke tekst (blz 18 e.v.)
  • Maak opdrachten 2 t/m 10
  • Klaar kijk de opdrachten na met andere kleur pen

Slide 18 - Slide

Huiswerk
  • Lees paragraaf 1.3 en arceer e.v.t de belangrijke tekst (blz 18 e.v.)
  • Maak opdrachten 2 t/m 10
  • Klaar kijk de opdrachten na met andere kleur pen

Slide 19 - Slide