Je leert hoe je de volgende woordsoorten herkent in een zin:
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
Slide 5 - Slide
Startopdracht
Als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.
Hoeveel zelfstandige naamwoorden telt deze zin?
A 2
B 6
C 4
D 3
Slide 6 - Slide
Herhaling vorige les
We hebben de volgende woordsoorten besproken:
- lidwoorden
- zelfstandig naamwoorden
- bijvoeglijk naamwoorden
- werkwoorden
Vertel....
Slide 7 - Slide
Lidwoord
De, het of een
Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.
de fiets, het huis, de hond, een dier
Eenis een onbepaald lidwoord.
Deen hetzijn bepaalde lidwoorden.
Slide 8 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Dit is een woord voor een mens, dier of ding.
Je kunt er 'de', 'het' of 'een' voorzetten.
de kat, het huis, de hond, het meisje, de man
Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: kat/katten.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, hondje.
Tot de zelfstandig naamwoorden behoren ook de eigennamen, zoals je eigen naam, een plaats, een merk, een historische gebeurtenis: Ina van der Werff, Amsterdam, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog
Slide 9 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.
Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.
De groenejas.
De jas is groen.
De mooie, groenejas.
Slide 10 - Slide
Werkwoord
Eén van de woordsoorten is het werkwoord.
In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet.
Geeft de tijd aan (tegenwoordige of verleden tijd): dit noem je vervoegen.
kijken, lachen, fietsen, eten, sporten, gamen
Slide 11 - Slide
Keuzebord
het minst moeilijk
iets moeilijker
het meest moeilijk
Kies een opdracht die past bij jouw niveau.
Slide 12 - Slide
Aan de slag
Je bekijkt de 3 opdrachten en
kiest 1 die je gaat maken.
Let op: de andere 2 opdrachten
maak je niet.
Je gaat zelfstandig aan de slag
met de opdrachten.
timer
1:00
timer
10:00
Slide 13 - Slide
Vervolgens
1. Zoek een klasgenoot die dezelfde opdracht aan het maken is.
2. Bespreek met hem/haar de antwoorden en verbeter elkaars werk.
3. Ik loop langs en geef feedback.
timer
8:00
Slide 14 - Slide
Nakijken
Kijk de opdrachten na met het antwoordenblad.
timer
6:00
Slide 15 - Slide
Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande woordsoorten: