HV1 les 5 week 9-2 P3 woordsoorten/lesbezoek

Welkom 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 

Slide 1 - Slide

Dagopening


Waarom is het sterk om kwetsbaar te durven zijn?

Slide 2 - Slide

Vandaag


stil lezen
woordsoorten H6
keuzebord


Slide 3 - Slide

Stil lezen
timer
7:00

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Je leert hoe je de volgende woordsoorten herkent in een zin:
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

Slide 5 - Slide

Startopdracht
Als achter vliegen vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna. 

Hoeveel zelfstandige naamwoorden telt deze zin?

A 2
B 6
C 4
D 3

Slide 6 - Slide

Herhaling vorige les
We hebben de volgende woordsoorten besproken:
- lidwoorden
- zelfstandig naamwoorden
- bijvoeglijk naamwoorden
- werkwoorden

Vertel....

Slide 7 - Slide

Lidwoord
  • De, het of een

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • de fiets, het huis, de hond, een dier
  • Een is een onbepaald lidwoord
  • De en het zijn bepaalde lidwoorden.

Slide 8 - Slide

Zelfstandig naamwoord 
  • Dit is een woord voor een mens, dier of ding.
  • Je kunt er 'de', 'het' of 'een' voorzetten. 
  • de kat, het huis, de hond, het meisje, de man
  • Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, hondje.  
  • Tot de zelfstandig naamwoorden behoren ook de eigennamen, zoals je eigen naam, een plaats, een merk, een historische gebeurtenisIna van der Werff, Amsterdam, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog

Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Vertelt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.
De groene jas
De jas is groen.
De mooie, groene jas


Slide 10 - Slide

Werkwoord
  • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
  • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
  • Geeft de tijd aan (tegenwoordige of verleden tijd): dit noem je vervoegen.
  • kijken, lachen, fietsen, eten, sporten, gamen

Slide 11 - Slide

Keuzebord
het minst moeilijk

iets moeilijker


het meest moeilijk





Kies een opdracht die past bij jouw niveau. 



Slide 12 - Slide

Aan de slag
Je bekijkt de 3 opdrachten en 
kiest 1 die je gaat maken.
Let op: de andere 2 opdrachten
maak je niet.

Je gaat zelfstandig aan de slag 
met de opdrachten. 
timer
1:00
timer
10:00

Slide 13 - Slide

Vervolgens
1. Zoek een klasgenoot die dezelfde opdracht aan het maken is. 

2. Bespreek met hem/haar de antwoorden en verbeter elkaars werk.  

3. Ik loop langs en geef feedback.


timer
8:00

Slide 14 - Slide

Nakijken

Kijk de opdrachten na met het antwoordenblad. 

timer
6:00

Slide 15 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik kan uitleg geven over de onderstaande woordsoorten:

zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord

Vertel......



Slide 16 - Slide

Opdracht evalueren

Wat vinden jullie van deze manier van werken?

Slide 17 - Slide

Huiswerk 

Maken H20 opdr. 1 t/m 3

Slide 18 - Slide

Volgende les


H20 redekundig ontleden

Slide 19 - Slide