H3 Elektriciteit 3.3-1, 2 en 3

Huiswerk
Maken: 20 t/m 23 (26)
Bestuderen: 3.3
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Huiswerk
Maken: 20 t/m 23 (26)
Bestuderen: 3.3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Over het eerste lampje staat een spanning van 10 V. Wat is de spanning van de spanningsbron?
A
2 V
B
10 V
C
40 V
D
50 V

Slide 5 - Quiz

Over het eerste lampje staat een spanning van 10 V. Wat is de spanning van de spanningsbron?
A
2 V
B
10 V
C
40 V
D
50 V

Slide 6 - Quiz

Door elk lampje loopt een stroom van 0,2 A. Hoe groot is de stroom die de bron levert?
A
0,04 A
B
0,2 A
C
1,0 A
D
2,0 A

Slide 7 - Quiz

Door elk lampje loopt een stroom van 0,2 A. Hoe groot is de stroom die de bron levert?
A
0,04 A
B
0,2 A
C
1,0 A
D
2,0 A

Slide 8 - Quiz

Door elk lampje loopt een stroom van 0,2 A. Wat geeft de ampèremeter aan?
A
0 A
B
0,4 A
C
0,6 A
D
1,0 A

Slide 9 - Quiz

Door elk lampje loopt een stroom van 0,2 A. Wat geeft de ampèremeter aan?
A
0 A
B
0,4 A
C
0,6 A
D
1,0 A

Slide 10 - Quiz

Wat gebeurt er met de spanning over de eerste 4 lampjes, als je het 5e lampje eruit draait?
A
De spanning neemt toe met 20%.
B
De spanning neemt toe met 25%.
C
De spanning blijft gelijk.
D
De spanning neemt af met 20%.

Slide 11 - Quiz

Wat gebeurt er met de spanning over de eerste 4 lampjes, als je het 5e lampje eruit draait?
A
De spanning neemt toe met 20%.
B
De spanning neemt toe met 25%.
C
De spanning blijft gelijk.
D
De spanning neemt af met 20%.

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er met de stroomsterkte door het 5e lampje, als je het 1e lampje eruit draait?
A
De stroomsterkte wordt 0 A.
B
De stroomsterkte neemt af met 20%.
C
De stroomsterkte blijft gelijk.
D
De stroomsterkte neemt toe met 20%.

Slide 13 - Quiz

Wat gebeurt er met de stroomsterkte door het 5e lampje, als je het 1e lampje eruit draait?
A
De stroomsterkte wordt 0 A.
B
De stroomsterkte neemt af met 20%.
C
De stroomsterkte blijft gelijk.
D
De stroomsterkte neemt toe met 20%.

Slide 14 - Quiz

H3 Elektriciteit
Parallelschakeling
Ubron = U1 = U2 = U3
Ibron = I1 + I2 + I3 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Huiswerk
Maken: 31, 34, 35, 37
Bestuderen: 3.3 (Stroom en spanning in een serieschakeling)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Door welke weerstand loopt de grootste stroom?
A
R1
B
R2
C
R3
D
Alle stromen zijn gelijk.

Slide 20 - Quiz

Door welke weerstand loopt de grootste stroom?
A
R1
B
R2
C
R3
D
Alle stromen zijn gelijk.

Slide 21 - Quiz

Over welke weerstand staat de grootste spanning?
A
R1
B
R2
C
R3
D
Alle spanningen zijn gelijk.

Slide 22 - Quiz

Over welke weerstand staat de grootste spanning?
A
R1
B
R2
C
R3
D
Alle spanningen zijn gelijk.

Slide 23 - Quiz

Drie lampjes zijn in serie aangesloten. Wat gebeurt er met de spanning per lampje, als je 1 lampje in serie toevoegt?
A
Die neemt toe met 33%.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt af met 25%.
D
Die neemt af met 33%.

Slide 24 - Quiz

Drie lampjes zijn in serie aangesloten. Wat gebeurt er met de spanning per lampje, als je 1 lampje in serie toevoegt?
A
Die neemt toe met 33%.
B
Die blijft gelijk.
C
Die neemt af met 25%.
D
Die neemt af met 33%.

Slide 25 - Quiz

Drie lampjes met een constante weerstand worden op twee manieren aangesloten.
Wat is het verschil in lichtsterkte (per lampje)?
A
Een lampje in serie brandt 3x zo fel.
B
Een lampje in een parallelschakeling brandt 3x zo fel.
C
Een lampje in een parallelschakeling brandt 6x zo fel.
D
Een lampje in een parallelschakeling brandt 9x zo fel.

Slide 26 - Quiz

Drie lampjes met een constante weerstand worden op twee manieren aangesloten.
Wat is het verschil in lichtsterkte (per lampje)?
A
Een lampje in serie brandt 3x zo fel.
B
Een lampje in een parallelschakeling brandt 3x zo fel.
C
Een lampje in een parallelschakeling brandt 6x zo fel.
D
Een lampje in een parallelschakeling brandt 9x zo fel.

Slide 27 - Quiz

H3 Elektriciteit
Serieschakeling
Ubron = U1 + U2 + U3
Ibron = I1 = I2 = I3 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Huiswerk
Maken: 32, 38, 40
Bestuderen: 3.3

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Wat gebeurt er met de stroomsterkte als ik een weerstand in serie toevoeg?
A
Die neemt af
B
Die blijft gelijk
C
Die neemt toe
D
Dat hangt van de weerstand af.

Slide 32 - Quiz

Wat gebeurt er met de stroomsterkte als ik een weerstand in serie toevoeg?
A
Die neemt af
B
Die blijft gelijk
C
Die neemt toe
D
Dat hangt van de weerstand af.

Slide 33 - Quiz

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
Dat hangt van de spanning af.

Slide 34 - Quiz

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
Dat hangt van de spanning af.

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

H3 Elektriciteit
Serieschakeling
Ubron = U1 + U2 + U3
Ibron = I1 = I2 = I3 
Rtot = R1 + R2 + R3

Slide 37 - Slide

De 5 lampjes staan parallel geschakeld. Wat gebeurt er met de geleidbaarheid als ik 1 lampje eruit draai?
A
De geleidbaarheid neemt af
B
De geleidbaarheid blijft gelijk
C
De geleidbaarheid neemt toe
D
Dat hangt ervan af welk lampje het is.

Slide 38 - Quiz

De 5 lampjes staan parallel geschakeld. Wat gebeurt er met de geleidbaarheid als ik 1 lampje eruit draai?
A
De geleidbaarheid neemt af
B
De geleidbaarheid blijft gelijk
C
De geleidbaarheid neemt toe
D
Dat hangt ervan af welk lampje het is.

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Slide

H3 Elektriciteit
Parallelschakeling
Ubron = U1 = U2 = U3
Ibron = I1 + I2 + I3 
Gtot = G1 + G2 + G3

Slide 41 - Slide

Huiswerk
Maken: 39, 40, 43 en 44 (48)
Bestuderen: 3.4

Slide 42 - Slide