40. De kandidaten kunnen deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan
de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen die behoren tot een bepaalde
praktijk te verwerven. Daarbij kunnen zij uitleggen dat:
deugden er altijd zijn in relatie tot mensen die met elkaar een praktijk beoefenen en
met elkaar doelen en standaarden hebben afgesproken;
deze praktijk zowel een relatie tot beoefenaars in het heden als het verleden betreft;
onderwerping aan de morele regels van een praktijk nodig is (rechtvaardigheid, moed
en eerlijkheid);
instituties gericht zijn op externe goederen (winst, macht, status), terwijl praktijken
gericht zijn op interne goederen;
praktijken niet zonder instituties kunnen bestaan en interne goederen niet zonder
externe goederen;
zonder de deugden rechtvaardigheid, moed en eerlijkheid praktijken niet de corrupte
macht van instituties kunnen weerstaan.