Formuleren H2

Programma

Herhaling theorie 
Bespreken startopdracht en opdracht 1 Formuleren H2, blz. 62
Uitleg theorie
Klaar? Verder met opdracht 2, 3 en 5
Toevoegen aan de klas in LessonUp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Programma

Herhaling theorie 
Bespreken startopdracht en opdracht 1 Formuleren H2, blz. 62
Uitleg theorie
Klaar? Verder met opdracht 2, 3 en 5
Toevoegen aan de klas in LessonUp

Slide 1 - Slide

Zelfstandige naamwoorden hebben in het Nederlands (net als in het Frans) een woordgeslacht. Hoeveel woordgeslachten hebben wij in het Nederlands?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 2 - Quiz

Het-woorden zijn altijd:
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
?

Slide 3 - Quiz

De-woorden zijn
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
Mannelijk of vrouwelijk, maar dat moet je meestal in het woordenboek opzoeken.

Slide 4 - Quiz

Wat valt je op aan het bijvoeglijk naamwoord 'mooi' in onderstaande voorbeelden?

een mooi meisje - een mooie jongen
het mooie meisje- de mooie jongen
A
Meestal schrijf je een bijvoeglijk naamwoord met een e aan het eind
B
Als je bij een onzijdig woord het lidwoord 'een' gebruikt valt de eind -e weg.
C
Er valt mij niks op.
D
Ik zie een verschil, maar ik weet niet waarom.

Slide 5 - Quiz

Bespreken startopdracht

Slide 6 - Slide

de bal
het bal

Slide 7 - Slide

de patroon
de patroon

Slide 8 - Slide

het patroon
het patroon

Slide 9 - Slide

de portier
het portier

Slide 10 - Slide

Bespreken opdracht 1
  • het bataljon (DUS o)
  • de dienst (m)
  •  de discipline (v)
  • het fundament (DUS o)
  • de gemeente (v)
  • het mechaniek (DUS o) OF de mechaniek (v)
  • de mediatheek (v)
  • het mozaïek (DUS o) 
  • de raad (m)
  • de universiteit (v)
  • de voogdij (v)
  • het waterschap (DUS o)

Slide 11 - Slide

Dit stad
Die meisje

Slide 12 - Slide

Verwijzen naar de- en het-woorden
Waarom is het niet 'die meisje', maar is het 'dit meisje'?
Waarom is het niet 'dit stad', maar is het 'die stad'?
Dat heeft te maken met het woordgeslacht.

Met de woorden 'die' en 'deze' verwijs je naar de-woorden.
Met de woorden 'dit' en 'dat' verwijs je naar het-woorden.
Ezelsbruggetje: de theemethode (het, dit, dat en de, deze, die)

Slide 13 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen vaak terug naar een zelfstandig naamwoord eerder in de zin.
Het tijdschrift is vandaag bezorgd en dat ligt in de kast.

Een verwijswoord kan ook terugverwijzen naar een hele zin en dan gebruik je het verwijswoord dat.
Trump heeft de verkiezingen verloren en dat vinden wij niet erg.

Slide 14 - Slide

Vul het juiste verwijswoord in:

Deze appel is lekker, maar ... daar smaakt zuur.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in.

... bureau is veel te hoog voor mij.

A
Deze
B
Die
C
Dit
D
Dat

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in.

Het bericht ... ik zojuist las, is niet waar.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 17 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in.

Ik kreeg een armband ... ik ontzettend mooi vond.
A
deze
B
die
C
dit
D
dat

Slide 18 - Quiz

Programma/huiswerk
De volgende leerlingen moeten zichzelf (opnieuw) toevoegen aan de klas in LessonUp: Floris, Jens, Symen, Olivier en Lloyd. Ik loop zo met jullie de procedure door.
De rest van de klas begint alvast aan het huiswerk: 2, 3 en 5 op blz. 63

 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide