DI 22-6-2021

• Grieks en Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

G2A LATIJN

DI 22-6-2021

Wat gaan we doen?

Mandatum 5 bespreken

TW4: Stof

Mandatum 5

Bij deze opdracht moest je van de gegeven zinnen vraagzinnen maken.

Daartoe kon je kiezen uit de vraagwoorden / vragende bijwoorden / vragende voornaamwoorden uit aant. 4.1.

In principe kun je elk woord kiezen. Het gaat uiteindelijk om de vertaling.

Mandatum 5

In de volgende quiz komen de zinnen uit Mandatum V en de vraagwoorden / vragende bijwoorden / vragende voornaamwoorden uit aant. 4.1 aan bod.

1. Ubi est?

Kies de juiste betekenis:

1. Waar ben jij?
2. Waar is zij?
3. Waar eet hij
4. Waar is het oosten?

2. Waarom bouwen de mannen een muur met stenen?

Welk vraagwoord?

1. nonne
2. unde
3. cur
4. quomodo

3. Nonne liberi ludunt

1. De kinderen spelen toch niet?
2. De kinderen spelen toch wel?
3. Spelen de kinderen niet?
4. Spelen de kinderen?

4. Quis ridet

1. Wie lacht?
2. Waarom lacht zij?
3. Lacht hij?
4. Wat lacht?

5. Cur respondere recusatis?

1. Waarom weiger jij te antwoorden?
2. Wat antwoord jij te weigeren?
3. Waarom weigeren jullie te antwoorden?
4. Waarom antwoorden jullie dat jullie weigeren?

6. Waar zijn de overwinnaars naartoe gekomen?

'Waar naartoe':

1. quando
2. ubi
3. quo
4. unde

7. Num servi cibum dividunt

1. De slaven verdelen het voedsel toch niet?
2. De slaven verdelen het voedsel toch wel?
3. Verdelen de slaven het voedsel niet?
4. Verdelen de slaven het voedsel wel?

8. Luisteren jullie naar de woorden van je moeder of luisteren jullie niet naar de woorden van je moeder?

Wat staat er in het Latijn voor '... of ...'

1. nonne ...an ...
2. -ne... utrum ...
3. utrum... utrum ...
4. utrum... an ...

9. Wanneer biedt zij haar zus hulp?

'Wanneer':

1. quando
2. quo
3. cur
4. quomodo

10. Unde venistis?

1. Waarvandaan komen jullie
2. Waarheen ben jij gekomen
3. Wanneer komen jullie
4. Waarvandaan zijn jullie gekomen

11. Wat zeg je?

1. Quis dicis?
2. Quo dicis?
3. Quid dicis?
4. Quomodo dicis?

12. Cur mihi credis?

1. Wanneer geloofde je mij?
2. Wanneer geloof je mij?
3. Waarom geloofde je mij?
4. Waarom geloof je mij?

Stof TW4

• Thema 3: Familia
• Woordjes les 15 t/m 20
• Grammatica: aant. 3.1 t/m 3.9 (zie HB p.99)

(bijvoeglijk naamwoord, bezittelijk voornaamwoord, bijwoord, trappen van vergelijking, congruentie)

• Gelezen teksten: 15, 18, 19
• Achtergronden: p.64, 66-68, 70, 72, 74-76

NB: Van Thema 4 wordt niets getoetst.

Wat je moet kunnen:

Reproduceren: rijtjes, woordjes, achtergronden

Toepassen: bijv. kies de congruerende vorm van het bijv. nw.

Is de vertaling goed of niet?

Tekstbegrip: vragen over grammatica en inhoud van een gelezen tekst vertalen.

Een ongelezen stukje Latijn vertalen op het niveau van tekst 19 of 20

Op de ELO vind je:

• De stofomschrijving voor de toets
• Alle pptx over de aantekeningen van Thema 3
• (bij de periodeplanners)

• Flitscolleges van alle aantekeningen van Thema 3
• (in je digitale SPQR)

Zijn er nog vragen?

Huiswerk:

Leren voor de toets:

• Herhaal aantekeningen Thema 3
• Herhaal teksten 15, 18, 19
• Herhaal Mandata bij de aantekeningen.

Je kunt beter vaak kleine stukjes leren dan in één keer de hele stof.