K4 Duits basisgrammatica (6, 7)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4
This lesson contains 17 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Was machen wir heute?
1
1. Uitleg Modalverb müssen
2. Uitleg persoonlijk voornaamwoord
3. Uitleg voorzetsels bei, von, zu, mit
4. Maken + nakijken groene boekje
opdracht 14 zin 11 t/m 18
Slide 2 - Slide
müssen - moeten
ich muss
du musst enkelvoud
er/sie/es muss
wir müssen
ihr müsst meervoud
sie. müssen
du musst enkelvoud
er/sie/es muss
wir müssen
ihr müsst meervoud
sie. müssen
Sie müssen
Slide 3 - Slide
Vulde juiste vorm van het werkwoord
müssen in.
1. Ich .................. dringend auf die Toilette.
2. Meine Schwester ................... wirklich weg?
3. Wir .................. zuerst etwas essen.
4. Karl .............. zuerst noch Hausaufgaben machen.
5. Wenn es Ihnen schlecht geht, ................ Sie ins Bett gehen.
6. Wenn die Ampel (=stoplicht) rot zeigt, ............... wir warten.
7. Du ................. einmal mit deiner Lehrerin sprechen.
8 Inge ............... ihre Kleidung selbst kaufen.
Slide 4 - Slide
het persoonlijk voornaamwoord
Das Personal Pronomen
Slide 5 - Slide
ik
jij
hij
zij (ev)
wij
jullie
zij (mv)
u
ich
du
er
sie (ev)
wir
ihr
sie (mv)
Sie (beleefdheidsvorm)
Slide 6 - Slide
onderwerp meewerkend/lijdend voorwerp
ik mij
jij jou
hij hem
zij haar
wij ons
jullie jullie
zij hen
u u
Slide 7 - Slide
voorzetsels
mit
bei
von
zu
Slide 8 - Slide
voorzetsels vertaling
mit met
bei bij
von van, door
zu naar (bij personen)
Slide 9 - Slide
Na het voorzetsel mit, bei, von en zu verandert het persoonlijk voornaamwoord:
Ich bin Lisa. Mit mir kannst du gut shoppen.
Wir haben das nicht erzählt. Von uns hast du das nicht gehört.
Slide 10 - Slide
Persoonlijk voornaamwoord na mit, zu
du jij
er hij
sie (ev) zij
wir wij
ihr jullie
sie (mv) zij
Sie (beleefdheidsvorm) U
bei en von:
mir mij
dir jou
ihm hem
ihr haar
uns ons
euch jullie
ihnen hen
Ihnen u
Slide 11 - Slide
ich mir
du dir
er ihm
sie + mit, bei, von, zu ihr
wir uns
ihr euch
sie ihnen
Sie Ihnen
Slide 12 - Slide
- Ich würde gerne mit ................ ins Kino gehen. (jij)
- Ich duurde gerne mit dir ins Kino gehen.
1. Gehst du mit .............. in die Eisdiele? (ik)2. Ist das Buch von ................ (jij)
3. Ich gehe heute Abend zu ............... (hij)
4. Lukas möchte bei .................. sitzen. (zij mv)
5. Er sitzt mit ................ in einer Konditorei (zij ev)
Slide 13 - Slide
vertaal de woorden tussen haakjes
1. (bij hen) .................... melden wir uns als Aushilfe.
2. Ich finde es sehr cool, (met jou) ............ zusammen
arbeiten
3. Ich möchte (bij U) ............. im Geschäft arbeiten.
4. Lukas möchte (bij jullie) ................... sitzen.
Slide 14 - Slide
Was machen wir heute?
2
1. maken + nakijken herhalingsstencil
2. Leren Grammatik.
Slide 15 - Slide
Leren werkwoord können en müssen (blz. 202 van je boek)
+ voorzetsels mit, bei, von en zu en persoonlijk voornaamwoord (blz. 204 van je boek)
Slide 16 - Slide
bis nächstes mal
