NN7 HV2 - Herhalen

Nederlands 
Havo 3
2 december
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands 
Havo 3
2 december

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Vandaag...
  • Terugblik zinsdelen + samengestelde zinnen
  • Oefentoets (in LessonUp)
  • Leren voor de toets
Leerdoelen:
Ik kan zinsdelen herkennen in een zin.
Ik kan hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen.

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
  • persoonsvorm (pv)
     tijdproef, getalproef (vraagzin)

  • onderwerp (ow)
      Wie/(wat) + pv?

  • werkwoordelijk gezegde (wg)
     zegt wat het onderwerp (iets of              iemand) doet

  • lijdend voorwerp (lv)
     Wat/Wie + wg + ow ?




  • naamwoordelijk gezegde (ng)
     zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
        - werkwoordelijk deel: koppelwerkwoorden
        - naamwoordelijk deel: zet je tussen haken
  • meewerkend voorwerp (mv)
     Aan/Voor wie + wg + ow + lv?

  • bijwoordelijke bepaling (bwb)
     Overige ww in de zin. Geeft antwoord op       
     vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz. 
  • Bijvoegelijke bepaling (bvb)                     Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin, bijvoorbeeld: de lieve kat, de stomme vogel, het leuke kind, het mooie huis.

Slide 4 - Slide

Koppelwerkwoord
één van de werkwoorden van het naamwoordelijk gezegde is een vorm van een koppelwerkwoord.

Wij kennen de volgende koppelwerkwoorden:
Zijn, worden, blijven, lijken, schijnen, heten en voorkomen.

Een werkwoord is alleen een koppelwerkwoord als het onderdeel is van een naamwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Slide 6 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
'zijn prachtig'

Slide 7 - Slide

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft een auto gekocht.
D
Hij is een slimme jongen.

Slide 8 - Quiz

Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker. 


Samengestelde zin: zin met meer dan 1 persoonsvorm

VB: Evelien werkt bij de bakker, want zij bakt graag koekjes. 

Slide 9 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Hoofdzin:
Pv en ow naast elkaar
Pv staat vooraan

Bijzin:
Pv en ow niet naast elkaar
Pv staat achteraan.

Slide 10 - Slide

Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.

Slide 11 - Open question

Noteer van de zinnen persoonsvorm (pv), onderwerp (ow), werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng). Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Deze oude molen wordt binnenkort verkocht aan de hoogste bieder.

Slide 12 - Open question

Wat is het dikgedrukte zinsdeel?

Waarom geef je JE OUDE SPORTSCHOENEN aan zo’n naar jongetje?

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk deel van het gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel

Slide 13 - Quiz

Wat is het dikgedrukte zinsdeel?

Wie van die jongens zal straks ONZE KLASSENVERTEGENWOORDIGER worden?
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk deel van het gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel

Slide 14 - Quiz

Wat is het dikgedrukte zinsdeel?

De rattenvanger is nooit meer NAAR HAMELEN teruggekeerd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk deel van het gezegde
C
lijdend voorwerp
D
ander zinsdeel

Slide 15 - Quiz

Welke bewering is waar?
A
In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achter in de zin.
B
In een enkelvoudige zin staan één of meer persoonsvormen.

Slide 16 - Quiz

Wist je dat skeleton een vorm van sleeën op een bobsleebaan is?
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 17 - Quiz

Zullen we morgen naar het strand gaan of wil je liever naar de dierentuin?
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 18 - Quiz

De oudere kinderen mochten mee naar het feest, maar de kleintjes moesten thuisblijven.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 19 - Quiz

Omdat Dennis vliegangst heeft, gaat hij altijd met de auto op vakantie.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin

Slide 20 - Quiz

Onderwerpszin (OW-zin)
De OW-zin is een bijzin met de functie van het onderwerp. 

Het is dus een zinnetje dat het onderwerp is van de hoofdzin. 

De OW-zin staat meestal vooraan in de zin.

Slide 21 - Slide

Lijdend voorwerpszin (LV-zin)
De LV-zin is een bijzin met de functie van het lijdend voorwerp. 

Het is dus een zinnetje dat het lijdend voorwerp is van de hoofdzin.

Een LV-zin begint vaak met de onderschikkende voegwoorden dat en of.

Slide 22 - Slide

Meewerkend voorwerpszin (MV-zin)
De MV-zin is een zinnetje dat het meewerkend voorwerp is van de hoofdzin.

Een MV-zin begint vaak met aan/voor/wie. Als dit er niet staat kun je aan/voor/wie ervoor zetten.

Slide 23 - Slide

Aan de slag!
Cursus 5 Grammatica
§ 1 ZD Herhaling leerjaar 2 hv
Opdracht 1 t/m 5 

Klaar....Leesboek



Slide 24 - Slide