les 17_hoofd- en bijzaken.

Wat gaan we doen


- terugblik
- lesdoel benoemen
- uitleg les 17
- zelf aan de slag
- afsluiting 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we doen


- terugblik
- lesdoel benoemen
- uitleg les 17
- zelf aan de slag
- afsluiting 

Slide 1 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Waar
Niet waar

Slide 2 - Poll

Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord.
Waar
Niet waar

Slide 3 - Poll


Vervoeg de bijvoeglijke naamwoorden 'lief' en 'zilveren'
Van haar (lief) vriendin kreeg ze een (zilver) armband

Slide 4 - Open question

Beschrijf je jas/t-shirt/trui met 3 bijvoeglijke naamwoorden

Slide 5 - Mind map

LES 17 
Lesdoel
Ik leer wat hoofdzaken en bijzaken zijn.
Hoofdzaken & bijzaken

Slide 6 - Slide

Lees de tekst op blz. 38
'Twee Utrechters verbreken wereldrecord televisie kijken'.

Slide 7 - Slide

Wat vind jij de belangrijkste informatie in deze tekst?

Slide 8 - Open question

Waarover gaat de tekst op blz. 38?

Slide 9 - Open question

Waarom is het handig om hoofd- en bijzaken te herkennen?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Waar gaat de tekst over? ( Tip; kijk naar titel, inleiding, tussenkopjes)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Hoofdzaak of bijzaak?
Zin 1: Het hoofd van de plaatselijke brandweer heeft vaak gevreesd voor zijn leven.

Zin 2: ‘Vorige week liep ik in een brandend huis, toen er opeens een deel van het plafond naar benden kwam dat me op een haar naar miste.'
A
Beide zinnen zijn hoofdzaken
B
Beide zinnen zijn bijzaken
C
Zin 1 = hoofdzaak / zin 2 = bijzaak
D
Zin 1 = bijzaak /zin 2 = hoofdzaak

Slide 16 - Quiz

Hoofdzaak of bijzaak?
Zin 1: Veel oudjes met een smartphone zien door de bomen het bos niet meer.
Zin 2: Het is voor ouderen niet eenvoudig om te weten welke apps handig zijn en welke niet.
A
Beide zinnen zijn hoofdzaken
B
Zin 1 = bijzaak / zin 2 = hoofdzaak
C
Beide zinnen zijn bijzaken
D
Zin 1 = hoofdzaak / zin 2 = bijzaak

Slide 17 - Quiz

Belangrijk
Als je alle hoofdzaken opschrijft, maak je een goede samenvatting!

Slide 18 - Slide

Zelf aan de slag
Wat?
Werk aan les 17: vraag 5 t/m 11 op blz. 38 en 39
Hoe?
Lees de opdrachten en probeer de antwoorden te vinden.
Klaar?
Lezen uit je leesboek
Tijd?
30 minuten
Dan:
Kort bespreken wat er gemaakt is. Zijn er vragen? Ben je moeilijkheden tegengekomen?

Slide 19 - Slide

Wat zijn hoofd- en bijzaken?
Benoem het verschil.

Slide 20 - Open question

Is dit een hoofd- of een bijzaak?

Mars, Twix Snickers, Bounty en M&M's eet ik graag.
A
hoofdzaak
B
bijzaak

Slide 21 - Quiz

- Ik weet wat een hoofdzaak en een bijzaak is. (R)

- Ik kan zinnen met hoofdzaken en zinnen met
bijzaken van elkaar onderscheiden. (T1)

- Ik kan uitleggen waarom zinnen in een tekst hoofdzaken of bijzaken zijn. (T2)

- Ik kan de hoofdzaken uit een korte tekst samenvatten in één zin. (I)
Doel bereikt?

Slide 22 - Slide

Woorden
les 17
verorberen - eten
de schaal - de maat van iets
schenken - geven
het gerecht - onderdeel van de maaltijd
het syndroom - alle klachten die bij een ziekte horen
de waarde - getal

Slide 23 - Slide

Huiswerk + plannen
Schrijf je huiswerk in je agenda: vraag 5 t/m 11, blz. 38/39. 






Slide 24 - Slide

Pluspunten & kluspunten?

Voor jezelf
Voor de klas
Voor de docent

Slide 25 - Slide