Sterke werkwoorden

1 / 44
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doel van de les
- Je weet wat sterke werkwoorden zijn
- Je weet wat de verleden tijd en de voltooide tijd is
- Je gaat oefenen met sterke werkwoorden 
- Je gaat oefenen met verleden tijd en de voltooide tijd


Slide 2 - Slide

Sterke werkwoorden
Deze werkwoorden zijn sterk genoeg om de klank en de vorm te veranderen. 

Voorbeeld: lopen = liepen, kijken = keken, enzovoorts.

Onthoud: Sterk werkwoord = sterk (veel) veranderen

Slide 3 - Slide

Weet je nog?
Zwakke werkwoorden
blijven in een andere tijd hetzelfde klinken.

Sterke werkwoorden 
hebben de kracht om in de verleden tijd van klank te veranderen.
bijv: ik loop-ik liep

Slide 4 - Slide

Welke sterke ww
ken je?

Slide 5 - Mind map

Soms is er wel een regel:
Bijvoorbeeld, de grootste groep sterke werkwoorden:
 de ij wordt een e(e) - e

t.t. - verleden tijd enkelvoud - v.t. meervoud - voltooide tijd
schrijven - ik schreef - wij schreven - wij hebben geschreven
kijken - ik keek - wij keken - wij hebben gekeken
begrijpen - ik begreep - ik begreep - wij hebben begrepen

Slide 6 - Slide

Noem zoveel mogelijk van deze werkwoorden:

Slide 7 - Open question

Sterk of zwak?

DENKEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 8 - Quiz

Sterk of zwak?

WENSEN
A
sterk werkwoord
B
zwak werkwoord

Slide 9 - Quiz

Sterk of zwak?

BIJTEN
A
sterk
B
zwak

Slide 10 - Quiz

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
Gamen
Kijken
Voetballen
Bakken

Slide 11 - Drag question

Voltooide tijd
> Het verschil tussen o.v.t. (verleden tijd = perfectum) en v.t.t. (voltooide tijd = imperfectum)

> Het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden

> Welke sterke werkwoorden?

Slide 12 - Slide

Wie weet wanneer je de verleden tijd gebruikt en wanneer (o.v.t.) de voltooide tijd (v.t.t.)?...

Slide 13 - Open question

Waar zie je een voorbeeld van de verleden tijd (ovt)?
A
ik ging
B
ik heb gegeten
C
wij hebben gelopen
D
ik ben

Slide 14 - Quiz

Waar zie je een voorbeeld van de voltooide tijd (vtt)?
A
ik ging
B
wij deden
C
jij bent gegaan
D
zij viel

Slide 15 - Quiz

verleden tijd
(bijv. ik ging, ik deed, ...)

- Lang geleden, vroeger
- Een verhaal / een beschrijving
voltooide tijd
(bijv. ik heb gedaan, ...)

- Kort geleden
- Een actie
- een gewoonte (vroeger en dat is nu nog steeds)

Slide 16 - Slide

Zelf oefenen

Slide 17 - Slide

laten

De jongen ..... zijn telefoon vallen.
A
laatte
B
gelaten
C
liette
D
liet

Slide 18 - Quiz

lopen

Wij zijn naar de bakker .....
A
geliept
B
gelopen
C
liepen
D
geverlopen

Slide 19 - Quiz

roepen

De jongens ..... hun vriend.
A
roepte
B
riepen
C
riepten
D
geroepen

Slide 20 - Quiz

slapen

Zij heeft de hele nacht niet ....
A
geslapen
B
sliepen
C
geslaapen
D
gesliept

Slide 21 - Quiz

vallen

Het water is op de grond ....
A
gevalt
B
vielen
C
gevallen
D
gevielen

Slide 22 - Quiz

bederven

Het brood was ..... .
A
gebedorven
B
bedorven
C
gebedierft
D
bederft

Slide 23 - Quiz

helpen

De klas ..... hun klasgenoot.
A
holp
B
hielpen
C
geholpen
D
hielp

Slide 24 - Quiz

scheppen

Het kind ..... de aarde in de emmer.
A
geschapen
B
schiepen
C
schiep
D
geschiept

Slide 25 - Quiz

sterven

De oude vrouw was gisteren ....
A
stierf
B
gestorven
C
gestierven
D
gestorfen

Slide 26 - Quiz

werpen

De bal werd in de lucht ....
A
wierp
B
gewierp
C
wierpen
D
geworpen

Slide 27 - Quiz

kiezen

Wij ... een boek in de bieb.
A
kiesten
B
koos
C
koosden
D
kozen

Slide 28 - Quiz

liegen

Ik .... over mijn leeftijd.
A
loog
B
liegde
C
logen
D
geloogde

Slide 29 - Quiz

schieten

De meiden .... de bal tegen de muur.
A
schietten
B
schoot
C
schoten
D
geschiette

Slide 30 - Quiz

verbieden

De agent .... mij om daar te parkeren.
A
geverbied
B
verbood
C
verbiedde
D
verboden

Slide 31 - Quiz

verliezen

De jongen .... met armpje drukken.
A
verliesde
B
verloren
C
verloorde
D
verloor

Slide 32 - Quiz

vliegen

De mug .... op mijn arm.
A
vloog
B
vliegde
C
vloogte
D
vlieg

Slide 33 - Quiz

vriezen

De ijsjes .... in de vriezer.
A
vroren
B
vrieste
C
vriesten
D
vroor

Slide 34 - Quiz

buigen

De vrouw .... voor het publiek.
A
buigde
B
boogten
C
boog
D
bogen

Slide 35 - Quiz

druipen

Het water ..... van het glas.
A
dropen
B
droop
C
druipte
D
dropende

Slide 36 - Quiz

fluiten

Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
A
fluitte
B
flootte
C
floot
D
floten

Slide 37 - Quiz

Schrijf de juiste wijze van het werkwoord op (vt)

Wij (genieten) ...... van de spannende film.

Slide 38 - Open question

Schrijf de juiste wijze van het werkwoord op (vt)

Ik (lezen) ... een spannend boek.

Slide 39 - Open question

Schrijf de juiste wijze van het werkwoord op (vt)

De leerling (helpen) ... de juf met opruimen.

Slide 40 - Open question

Schrijf de juiste wijze van het werkwoord op (vt)

De honden (eten) .... het voer heel snel op.

Slide 41 - Open question

Nu zelf oefenen...
Je gaat een verhaal schrijven in de verleden tijd. 
Alle werkwoorden moeten dus in de verleden tijd of in de voltooide tijd staan. Lever het verhaal in bij mevrouw Wijkmans. 

Slide 42 - Slide

Wat vond je van de les?
Moeilijk, makkelijk, goed, enzovoorts en zeg ook waarom!

Slide 43 - Open question

Alles klaar?

Ga zelfstandig werken in je werkboek. 
Weet je bij een opdracht niet wat je moet doen? 
Ga dan naar de volgende opdracht en vraag de docent de volgende les om hulp. 
Succes!

Slide 44 - Slide