1B en 1C - gezegde

Aan het einde van de les ...
... kan ik de persoonsvorm in minimaal vijf zinnen benoemen.
... kan ik minimaal vier zinnen op de juiste manier in zinsdelen verdelen. 
... kan ik het onderwerp in minimaal vijf zinnen benoemen. 
... kan ik achter iedere zin het gezegde noteren. 
... kan ik uitleggen wat het verschil is tussen een "normaal" gezegde en een gezegde met splitsbare werkwoorden. 

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Aan het einde van de les ...
... kan ik de persoonsvorm in minimaal vijf zinnen benoemen.
... kan ik minimaal vier zinnen op de juiste manier in zinsdelen verdelen. 
... kan ik het onderwerp in minimaal vijf zinnen benoemen. 
... kan ik achter iedere zin het gezegde noteren. 
... kan ik uitleggen wat het verschil is tussen een "normaal" gezegde en een gezegde met splitsbare werkwoorden. 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Terugblik zinsontleding
Welke begrippen ken je al?

Slide 3 - Mind map

Het eerste zinsdeel dat je zoekt, is de PV
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

De PV is altijd een werkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Het onderwerp van de zin is altijd een persoon.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Alle woorden die vóór de PV staan, vormen samen het eerste zinsdeel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Is de stelling waar?

Zinnen bestaan uit zinsdelen.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Is de stelling waar?

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Is de stelling waar?

Het gezegde bestaat uit het onderwerp en de persoonsvorm in de zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Is de stelling waar?

Het gezegde bestaat uit de persoonsvorm en de andere werkwoorden in de zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Is de stelling waar?

Het gezegde zegt wat er in de zin gebeurt.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Is de stelling waar?

Het gezegde zegt wat er in de zin gebeurt.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Wat is een scheidbaar werkwoord?

A
rennen
B
fietsen
C
praten
D
oplossen

Slide 14 - Quiz

Wat is een scheidbaar werkwoord?

A
appen
B
bellen
C
terugbellen
D
mailen

Slide 15 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

De computer staat in de kamer.

A
1
B
2
C
3

Slide 16 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Morgen wil ik met jou gaan dansen!

A
1
B
2
C
3
D
mailen

Slide 17 - Quiz

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Deze Ipad moet ik morgen terugbrengen naar de mediatheek.

A
1
B
2
C
3
D
mailen

Slide 18 - Quiz

Wat is het gezegde van deze zin?

Jannet heeft een scooter van haar ouders gekregen.

Slide 19 - Open question

Wat is het gezegde van deze zin?

Vanwege de slechte reacties wordt de film niet uitgezonden.

Slide 20 - Open question

Wat is het gezegde van deze zin?

Ik had heel de week naar het strand kunnen gaan.

Slide 21 - Open question

Wat is het gezegde?

Iedereen kan weer kind zijn!

Slide 22 - Open question

Wat is het gezegde?

Je mag een half uur spelen in de speeltuin!

Slide 23 - Open question

Wat is het gezegde?

Het kost je helemaal niets.

Slide 24 - Open question

Wat is het gezegde?

Wel moet je een donatie betalen.

Slide 25 - Open question

Wat is het gezegde?

Het bedrag is voor zieke kinderen en wordt gedoneerd aan hen.

Slide 26 - Open question

Wat is het gezegde?

Mijn oudere broer rekende de snacks af aan de kassa.

Slide 27 - Open question

Wat is het gezegde?

Gisteren laadden Roos en Chantal hun telefoon op in de aula.

Slide 28 - Open question

Wat is het gezegde?

Chris doet heel goed André Hazes na.

Slide 29 - Open question

Neem onderstaande zinnen over in je schrift en ontleed tot en met het gezegde.
1. Jan werkt iedere dag met zijn laptop. 
2. Kees heeft mij altijd goed kunnen helpen. 
3. Afgelopen weekend sliep ik veel te lang uit. 
4. Zet jij dat bestand even om naar een PowerPoint?
5. Ik heb je dat al zo vaak uitgelegd!

Slide 30 - Slide