This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen
Herhalen van BS 2 Chromosomen, genen en eiwitten
2 vragen van de vorige basisstof
Waar zijn we gebleven
Waar werken we naartoe
Slide 2 - Slide
Wat verandert er wel en wat niet?
A
wel: genotype
niet: fenotype
B
wel: fenotype
wel: genotype
C
wel: fenotype
niet: genotype
D
niet: fenotype
niet: genotype
Slide 3 - Quiz
Christopher en Vigo doen beide een uitspraak:
Christopher: 'Chromosomen bevatten veel genen'.
Vigo: 'Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA'.
A
Alleen Christopher heeft gelijk
B
Alleen Vigo heeft gelijk
C
Beide hebben ongelijk
D
Beide hebben gelijk.
Slide 4 - Quiz
In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen Deze cel is een geslachtscel.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
BS 3 Variatie in genotype
Slide 6 - Slide
Lesdoelen:
Je kunt uitleggen waarom iedereen een ander genotype heeft en hoe dat kan.
Je kunt uitleggen hoe een genotype kan muteren en welk gevolg dat geeft.
Je kunt voordelen van het verschillende genotype opnoemen voor de overlevingskans van de mens.
Slide 7 - Slide
Gelijke en ongelijke genenparen
voor
gelijke genen
ongelijke genen
Slide 8 - Slide
Genen
Een DNA-verwantschapstest onderzoekt
genenparen die ongelijk zijn. De helft van
een genenpaar is afkomstig van de moeder,
de andere helft van de vader.
Als een genenpaar ongelijk is,
kan worden uitgezocht welk gen
van de vader of moeder komt.
Slide 9 - Slide
Dna verwantschap
De helft van de
genen van je vader en de
andere helft van je
moeder.
Kijk goed naar de
Tabel!!
Slide 10 - Slide
Geslachtelijke voortplanting
Slide 11 - Slide
Alle zaadcellen van de man bevatten dezelfde erfelijke informatie
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Geslachtelijke voortplanting
Door de mix van genotype van 2 personen komt er iedere keer een nieuwe mix van genotypen.
Geen enkel individu (plant, dier of mens) is gelijk aan elkaar
Voordeel:
Iedereen heeft andere sterke en zwakke punten.
Slide 13 - Slide
Dit geldt ook voor:
Planten: Elke soort plant is gevoelig voor een andere plaag. Dus bij een plaag kan je kiezen voor planten die niet gevoelig zijn voor die plaag.
Bacteriën zijn gevoelig voor antibiotica. Wanneer iemand niet de antibiotica kuur afmaakt, blijven de sterke bacteriën over. Als zij delen, verandert het DNA (muteren) zo dat de bacteriën niet meer gevoelig zijn. DIT IS ERG GEVAARLIJK!
Slide 14 - Slide
In welk type cel zijn bij een mutatie de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen
B
Bij een mutatie in geslachtscellen
C
Bij een mutatie in huidcellen
Slide 15 - Quiz
Mutatie: een gen verandert
Niet alle mutaties zijn slecht. Mutatie zorgt voor aanpassingen in het lichaam.
Een organisme waarbij een mutatie zichtbaar is in het fenotype noemen we een MUTANT
Voorbeeld van mutatie: Albinisme
Door mutaties en geslachtelijke voortplanting
ontstaat variatie in genotypen
Slide 16 - Slide
Mutagene factoren
Slide 17 - Slide
Kanker
Het ontstaan van
een kwaadaardig
gezwel (tumor)
Slide 18 - Slide
- Reimer beweert dat radioactieve straling kan leiden tot beschadiging van het DNA. - Sannah beweert dat bepaalde chemische stoffen mutaties in het DNA kunnen veroorzaken. Wie heeft er gelijk?
A
Geen van beiden
B
Alleen Reimer
C
Alleen Sannah
D
Zowel Reimer als Sannah
Slide 19 - Quiz
Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen door mutaties.