Kapitel 2 - opfrisser

1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Heute
- Eure Ferien..
- Opfrisser Kapitel 2 
- + Aufgaben Noten kommen diese Woche

Ziel: 
- Door Kapitel 2 te herhalen kan je checken wat je nog weet. 

Slide 2 - Slide

Zwakke werkwoorden
uitleg
regel: ge + stam + t

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


regel: ge + stam + t

ge + wohn + t

gewohnt

Slide 3 - Slide

En nu jij!
Je krijgt 9 open vragen

Kan jij het voltooid deelwoord al correct vervoegen?

Slide 4 - Slide

spielen
1/9

Slide 5 - Open question

wohnen
2/9

Slide 6 - Open question

machen
3/9

Slide 7 - Open question

kaufen
4/9

Slide 8 - Open question

üben
5/9

Slide 9 - Open question

kochen
6/9

Slide 10 - Open question

streicheln
7/9

Slide 11 - Open question

wünschen
8/9

Slide 12 - Open question

glauben
9/9

Slide 13 - Open question

uitleg
Hoe zit het met...

  • retten (redden)
  • anfassen (aanraken)
  • versorgen (verzorgen)


Slide 14 - Slide

Stam op d of t 

Regel: ge + stam + t

retten -> ge + rett + t

gerettt -> gerettet
Deze regel ken je al!

d'tje / t'tje extra e'tje!

Slide 15 - Slide

Werkwoord met voorzetsel -> aan, op, in etc.

Regel: ge + stam + t
  • anfassen -> ge + anfass + t
  • anfassen -> an + ge + fass + t

DU:  Ich habe die Schlange angefasst.
NL:   Ik heb de slang aangeraakt.
Zelfde als in het Nederlands!

Slide 16 - Slide

Werkwoord met ge-, be- of ver-

Regel: ge + stam + t
  • versorgen -> ge + versorg + t
  • versorgen -> versorg + t

DU: Ich habe mein Hund versorgt.
NL:  Ik heb mijn hond verzorgd.
Zelfde als in het Nederlands!

Slide 17 - Slide

Werkwoord op -ieren:

Regel: ge + stam + t
  • trainieren -> ge + trainier + t
  • trainieren -> trainier + t

DU: Ich habe gestern in der Sportschule trainiert
NL:  Ik heb gisteren in de sportschool getraind
Anders dan in het Nederlands!

Slide 18 - Slide

En nu jij!
Je krijgt open vragen

Kan jij het voltooid deelwoord al correct vervoegen?
uitleg

Slide 19 - Slide

* warten *
Jens hat sehr lange ...

Slide 20 - Open question

* auspacken *
Julia hat das Geschenk ...

Slide 21 - Open question

* besuchen *
Gestern haben wir Oma ...

Slide 22 - Open question

* fotografieren *
Ich habe meine Katze ...

Slide 23 - Open question

* verbessern *
Shanaya hat ihre Note ...

Slide 24 - Open question

* reservieren *
Papa hat die Tickets ...

Slide 25 - Open question

* reden *
Er hat eine Stunde lang ...

Slide 26 - Open question

Algemene regel
  • ge + stam + t  -> gewohnt

stam op -d / -t
  • ge + stam +e +t  -> geredet


werkwoorden met voorzetsel:
  • vz + ge + stam + t  -> angefasst

werkwoorden met be-/ver-/ge-
:
  • stam + t  -> bezahlt

werkwoorden op -ieren
:
  • stam +t  -> markiert
Samenvatting

Slide 27 - Slide

Uhrzeiten

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

kwart
uur
voor
na
half
Stunde
Uhr
Viertel
vor
nach
halb

Slide 31 - Drag question

Die Vorstellung dauert eine ..........
A
Uhr
B
Stunde

Slide 32 - Quiz

Das Spiel dauert mehr als eine ..........
A
Uhr
B
Stunde

Slide 33 - Quiz

Es ist vier ..........
A
Uhr
B
Stunde

Slide 34 - Quiz

Kloktijden in het Duits noemen.
Je ziet telkens een digitale tijd staan.
Schrijf in het Duits op hoe laat het is.

Es ist ............. .

Slide 35 - Slide

11:25

Slide 36 - Open question

14:58

Slide 37 - Open question

22:45

Slide 38 - Open question

12:00

Slide 39 - Open question

09:05

Slide 40 - Open question

09:09

Slide 41 - Open question

23:20

Slide 42 - Open question

15:40

Slide 43 - Open question

06:05

Slide 44 - Open question

Fragewörter

Slide 45 - Slide

Welke vertaling hoort waarbij?
hoe?
waar?
waarvandaan?
wat?
wie?
wanneer?
wann?
woher?
wie?
wo?
Was?
wer?

Slide 46 - Drag question

VRAAGWOORDEN
wie
was
wer
woher
warum
wo
wohin
welche
wie
hoe
waar
wat
waarheen
welke
waarom
waar vandaan

Slide 47 - Drag question


---- kommst du nicht? Ich habe keine Zeit.
A
wo
B
wer
C
warum
D
was

Slide 48 - Quiz


---- wohnst du? Ich wohne in Rotterdam.
A
wo
B
wer
C
warum
D
was

Slide 49 - Quiz


---- ist das? Das ist Peter.
A
wo
B
wer
C
warum
D
was

Slide 50 - Quiz


---- gehst du? Ich gehe nach Paris.
A
wie
B
wohin
C
woher
D
welche

Slide 51 - Quiz


---- Tasche ist von dir? Die blaue Tasche ist von mir.
A
wie
B
wohin
C
woher
D
welche

Slide 52 - Quiz

Slide 53 - Slide