Taal groep 4 - thema 4 - week 1 - themawoorden

We gaan oefenen met de themawoorden van
thema 4, week 1
1 / 12
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

We gaan oefenen met de themawoorden van
thema 4, week 1

Slide 1 - Slide

Wat is 'de levensfase'?
A
een kind van twee tot vier jaar oud
B
een deel van je leven
C
een vaas met plaatjes over je leven
D
iets van vroeger

Slide 2 - Quiz

Wat is 'de peuter'?
A
een kind van twee tot vier jaar oud
B
iemand die geen kind meer is, een groot mens
C
een baby van 0 jaar
D
iemand die ouder is dan 65 jaar

Slide 3 - Quiz

Wat is 'de volwassene'?
A
een kind van twee tot vier jaar oud
B
een deel van je leven
C
iemand die geen kind meer is, een groot mens
D
iemand die ouder is dan 65 jaar

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
'Iemand die ouder is dan 65 jaar'
A
een peuter
B
een volwassene
C
een bejaarde
D
ouderwets

Slide 5 - Quiz

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
'iets van vroeger, wat (bijna) niet meer gebruikt wordt'
A
modern
B
de bejaarde
C
het uniform
D
ouderwets

Slide 6 - Quiz

Wat is 'het uniform'?
A
kleding die bij een bepaald beroep hoort
B
opschrijven wat er is gebeurd
C
iets wat je meegemaakt hebt
D
iemand die 65 jaar of ouder is

Slide 7 - Quiz

Wat is 'opgroeien'?
A
groot worden, volwassen worden
B
de volwassene
C
opschrijven wat er is gebeurd
D
iets wat je hebt meegemaakt

Slide 8 - Quiz

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
'opschrijven wat er is gebeurd'
A
de ervaring
B
opgroeien
C
een hekel hebben aan
D
het verslag

Slide 9 - Quiz

Welk woord hoort bij deze omschrijving?
'iets wat je meegemaakt hebt'
A
het verslag
B
de ervaring
C
modern
D
ouderwets

Slide 10 - Quiz

Wat betekent 'iets op zak hebben'?
A
als je er helemaal niet van houdt
B
iets wat je meegemaakt hebt
C
iets bij je hebben
D
opschrijven wat er is gebeurd

Slide 11 - Quiz

Ik vond de woorden...
makkelijk
moeilijk

Slide 12 - Poll