This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
WELCOME!
Welcome!
Slide 1 - Slide
What are we going to do?
Uitleg can/can't/could/couldn't
Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Grammar!
Can/Can't/Could/Couldn't
Slide 3 - Slide
Be able to & be allowed to
* Be able to = in staat zijn om iets te doen
He is able to run 10 km.
* Be allowed to = mogen en geeft aan of iets is toegestaan
Are we allowed to smoke in school?
TO BE= AM-IS-ARE-WAS-WERE + able to/allowed to+ hele ww
Slide 4 - Slide
Mogelijkheid
could --> het zou kunnen, maar is onzeker.
can --> iets wat over het algemeen mogelijk is.
Slide 5 - Slide
Kies het beste antwoord: It ... be very cold here in winter.
A
can
B
could
Slide 6 - Quiz
Iets wat je kunt
Slide 7 - Slide
Kies het beste antwoord: She ... speak several languages.
A
can
B
could
Slide 8 - Quiz
Kies het beste antwoord: Help! I ... breathe.
A
can't
B
couldn't
Slide 9 - Quiz
Toestemming
Slide 10 - Slide
Kies het beste antwoord: We ... go out whenever we want.
A
can
B
could
C
are able to
D
are allowed to
Slide 11 - Quiz
Kies het beste antwoord: You ... go home yet.
A
can't
B
couldn't
C
aren't able to
D
aren't allowed to
Slide 12 - Quiz
Beleefde vraag
Slide 13 - Slide
Wat betekent: "to be allowed"?
A
uitgeschakeld worden
B
mogen
C
iets kunnen
D
weggestuurd worden
Slide 14 - Quiz
Mom, _______ you help me with my homework?
A
can
B
able to
C
couldn't
D
could
Slide 15 - Quiz
Did you know that Lisa __________sing? Her voice is really beautiful.
A
can
B
could
C
can't
Slide 16 - Quiz
can
Betekent ‘kunnen’ of ‘mogen’. Je gebruikt het ook om te vragen of iets kan of mag (aan bekenden).
can't
Betekent ‘niet kunnen’ of ‘niet mogen’.
could
Betekent ‘konden’ of ‘mochten’. Je gebruikt het ook om te zeggen dat iets zou kunnen, om te vragen of iets zou kunnen of iets zou mogen (aan onbekenden).