This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Welcome
Slide 1 - Slide
Get a book
Read a book from the cupboard.
You read in silence.
Slide 2 - Slide
This lesson
I will tell you something about You will:
Interrogative pronouns
Slide 3 - Slide
vragende voornaamwoorden
Slide 4 - Slide
Lesson Goal
At the end of this lesson you know at least 4 interrogative pronouns.
Slide 5 - Slide
interrogative pronouns (vraagwoorden)
Slide 6 - Mind map
Please take
your notebook in
front of you
Slide 7 - Slide
Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)
What > onbeperkte keuze which > beperkte keuze
Slide 8 - Slide
Interrogative pronouns:
Een vragend voornaamwoord staat altijd vooraan in de zin.
Which gebruik je als er een keuze gemaakt kan worden.
Which movie do you like best? Jurassic Parc or Star Wars?
1. what
2. which
3. where
4. when
5. how
6. who
7. why
timer
1:00
Slide 9 - Slide
Who
Gebruik je bij personen
Betekent: 'wie'
Slide 10 - Slide
Where
Gebruik je bij plekken of posities
Betekent: 'waar'
Slide 11 - Slide
When
Gebruik je bij tijd, momenten, gelegenheden
Betekent: 'wanneer'
Slide 12 - Slide
Why
Gebruik je bij redenen, verklaringen
Betekent: 'waarom'
Slide 13 - Slide
What
Gebruik je bij (specifieke) dingen
Betekent: 'wat'
Slide 14 - Slide
How
Gebruik je bij manieren, hoeveelheden
Betekent: 'hoe'
Slide 15 - Slide
Which
Gebruik je bij keuzes
Betekent: 'welk(e)'
Slide 16 - Slide
Wat is de goede vertaling van : Who
A
Wat
B
Wie
C
Hoe
D
Waar
Slide 17 - Quiz
Wat is de juiste vertaling van : Which
A
What
B
Where
C
Welk(e)
D
How
Slide 18 - Quiz
Wat is het vraagwoord in de volgende zin : How would you describe this necklace?
Slide 19 - Open question
Wat is het vraagwoord in de volgende zin: What are some nice attractions in Anchorage?
Slide 20 - Open question
.... are you?
A
How
B
Why
C
When
Slide 21 - Quiz
timer
2:00
why
who
how
where
What
Slide 22 - Drag question
Slide 23 - Slide
____ are you doing today?
A
why
B
where
C
who
D
how
Slide 24 - Quiz
____ colour do you like better: green or blue?
A
which
B
what
C
how
D
where
Slide 25 - Quiz
____ did you put my bag? I can't find it!
A
why
B
how
C
where
D
what
Slide 26 - Quiz
... old are you?
A
When
B
Why
C
How
Slide 27 - Quiz
Q: .... is Peter Parker? A: He is Spiderman
A
Who
B
Why
C
How
Slide 28 - Quiz
.... is your sister?
A
What
B
Where
C
Why
Slide 29 - Quiz
..... do you want? The blue one or the grey one?
A
Who
B
When
C
Which
Slide 30 - Quiz
Vraagwoorden
Slide 31 - Mind map
Slide 32 - Video
Interrogative pronouns
Write your answers in your notebook
1. ...... old is Mike?
2. ...... car is faster, the blue or the red one?
3. ...... is your name?
4. ...... does Bill get up in the morning?
5. ...... is she so sad?
Slide 33 - Slide
www.tolearnenglish.com
Slide 34 - Link
www.ecenglish.com
Slide 35 - Link
Your turn!
Voor deze opdracht ga je groepjes van 2/3 vormen en heb je een dobbelsteen nodig. Een iemand rolt de dobbelsteen en stelt een vraag. Je moet beginnen met het vragende voornaamwoord dat overeenkomt met je worp!
who 4. which
where 5. what
when 6. why
timer
5:00
Slide 36 - Slide
Ik kan nu het juiste vragende voornaamwoord gebruiken in een vraag.