Hoofdzin en bijzin

Hoofdzin en bijzin
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Hoofdzin en bijzin

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Ik herken hoofdzinnen en bijzinnen in een samengestelde zin.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Concept
Samengestelde zin 
= een zin die uit meerdere zinnen bestaat. Je hebt soms een voegwoord.

Voegwoord 
= een woord wat twee zinnen samenvoegt.
en, ook, omdat, daarom......

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Een hoofdzin
De persoonsvorm is het eerste of tweede deel van de zin.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Een bijzin
De persoonsvorm staat achteraan in de zin.
De bijzin zegt iets over de hoofdzin.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Je kan ook twee hoofdzinnen hebben!

Dave zet de fiets op slot en gaat de winkel binnen.

Hoofdzin + hoofdzin


Hoofdzin - voegwoord - Hoofdzin

Hoofdzin - en, of, maar, want, dus - Hoofdzin

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Uitleg alle vormen van samenstellingen:
Hoofdzin + hoofdzin
1. Ik ben ziek, dus ik blijf thuis.

Hoofdzin + bijzin 
3. Ik ga naar school, hoewel ik me niet fit voel.

Bijzin + hoofdzin
4. Als ik goed leer voor mijn toets, krijg ik zeker een hoog cijfer.




Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Nog meer voorbeelden

Hoofdzin + hoofdzin:

Neem je rugzak mee of pak je handtas.


Hoofdzin + bijzin:

Ik kan me niet voorstellen, dat Linda nog langer blijft.


Bijzin  + hoofdzin:

Als je nu je spullen niet pakt, dan doe ik het voor je!

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Welke combinaties zijn dus mogelijk?
1. Hoofdzin + Hoofdzin
2. Hoofdzin + bijzin
Bijzin + hoofdzin



Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Even oefenen
Wat is de hoofd- en bijzin in de volgende zinnen?

a. Mijn moeder hielp mij altijd met Engels, omdat ik dat erg moeilijk vond.

b. Ik moet morgen naar de tandarts, want ik heb kiespijn.

c. De man, met de rode zonnebril, liep snel de winkel uit. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Hoofdzin of bijzin?
Ik vind het raar dat je ineens ver weg woont.

.....dat je ineens ver weg woont.
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 11 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?
We hopen allebei dat je snel een kaartje stuurt.

We hopen allebei....
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 12 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?
Ze hebben een gewoonte waar ik erg aan moet wennen.
.....waar ik erg aan moet wennen.
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 13 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat naast de persoonsvorm (ga).
Hoofdzin of bijzin?
Ze kijken je heel afkeurend aan als je te lang blijft.

... als je te lang blijft.
A
Hoofdzin
B
Bijzin

Slide 14 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin of bijzin?

Dat doe ik altijd, omdat ik dat nu eenmaal doe.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Bijzin + hoofdzin
C
Hoofdzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp (het) staat naast de persoonsvorm (heeft).
Hoofdzin of bijzin?

Ik ben net thuis als plotseling mijn broer de deur opendoet.
A
Hoofdzin + bijzin
B
Bijzin + hoofdzin
C
Hoofdzin + hoofdzin
D
Bijzin + bijzin

Slide 16 - Quiz

Het onderwerp (het) staat naast de persoonsvorm (heeft).