• Doel: Aan het eind van de les heb ik geoefend met de woordsoorten: lidwoord(lw) - zelfstandig naamwoord (zn) - bijvoeglijk naamwoord (bn) - voorzetsel (vz) - werkwoord (ww) - (zelfstandig werkwoord (zww) - hulpwerkwoord (hww) - persoonlijk voornaamwoord
(psv),bezittelijk voornaamwoord (bzv) en telwoord (tw)
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1
This lesson contains 23 slides, with text slides and 5 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Inhoud van deze les
• Welkom
• Lezen
• Actualiteit
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les heb ik geoefend met de woordsoorten: lidwoord(lw) - zelfstandig naamwoord (zn) - bijvoeglijk naamwoord (bn) - voorzetsel (vz) - werkwoord (ww) - (zelfstandig werkwoord (zww) - hulpwerkwoord (hww) - persoonlijk voornaamwoord
(psv),bezittelijk voornaamwoord (bzv) en telwoord (tw)
Slide 1 - Slide
Taalvoutje
Vluchtroute vermoedelijk richting Madurodam.
Slide 2 - Slide
Actie:
• Herhaling instructie woordsoorten: lidwoord (lw) en
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz)
persoonlijk voornaamwoord (psv)
bezittelijk voornaamwoord (bzv)
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
telwoord (tw)
• Nakijken les 2.7 opdracht 16 en 18
• ZS bestuderen les 2.5 (woordentrainer)
• Afsluiting
Slide 3 - Slide
Lidwoord
- een lidwoord staat nooit alleen, het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort
Lidwoord:
- de, het en een:
Slide 4 - Slide
Zelfstandig Naamwoord (ZN)
Zelfstandige naamwoorden noemen: mensen, dieren, planten, dingen en begrippen.
- je kunt er meestal een lidwoord (de, het, een) voor zetten
ZN: - je kunt het meestal in het meervoud zetten
- je kunt er vaak een verkleinwoord van maken
- eigennamen (Isa, Liam, Liverpool, Ameland)
Slide 5 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord (BN)
Een bijvoeglijk naamwoord (BN) zegt iets over een zelfstandig naamwoord (ZN)
Voorbeeld: een lekkere appel
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden geven aan van welk materiaal iets is.
Voorbeeld: de wollen sjaal; de gouden ring; het rieten dak
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Voorzetsel (VZ)
Een voorzetsel (vz) staat nooit alleen:
voorbeeld: Tycho springt in de gymzaal over het paard. ( er staat een zelfstandig naamwoord achter)
Kun je plaatsen voor de kast of voor de vakantie:
voorbeeld: Mijn boeken liggen op de kast. Mijn laptop bewaar ik in de kast.Onder de kast ligt een hoop stof.
Ik was ziek tijdens de vakantie.Na de vakantie was ik snel weer beter.
Ook te voor het hele werkwoord (een infinitief) is een voorzetsel:
voorbeeld: De kat zit te spinnen.
Let op:
Hij schreef de zin op. Op = onderdeel van het werkwoord opschrijven, dus geen voorzetsel,
maar: Hij schreef de zin op een kladblaadje. Op is hier wel een voorzetsel.
Slide 8 - Slide
Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over voorzetsels
Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Persoonlijk voornaamwoord (PSV)
- verwijst meestal naar één of meer personen
- het staat vaak in de plaats van een zelfstandig naamwoord
Persoonlijk voornaamwoord:
- onderwerpsvorm:
ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie
- voorwerpsvorm:
mij, me, jou, je, u, hem, haar, het, ons, julie, hun
hen, ze
Slide 11 - Slide
Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over voorzetsels
Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Bezittelijk voornaamwoord (BZV)
- geeft aan van wie iets is.
Een bezittelijk voornaamwoord (BZV):
- staat altijd voor een ZN
- enkelvoud: mijn, jouw, je, uw, zijn, haar
BZV:
- meervoud: ons, onze, jullie, je, uw, hun
Slide 14 - Slide
Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over het zelfstandig werkwoord
Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Hulpwerkwoord
Hulpwerkwoord (HWW): heeft geen duidelijke betekenis, het kan niet in zijn eentje het WG vormen, daarvoor heeft het een ZW nodig.
Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.
Slide 18 - Slide
Zelfstandige werkwoord
Zelfstandig werkwoord (ZWW): werkwoord met een duidelijke betekenis, het kan in zijn eentje het WG vormen. Als er in een zin 1 ww staat is dat een ZWW.
Voorbeeld: Mijn oma zingt elke dag.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Video
Telwoord (TW)
Een telwoord geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan: één, twee, honderd,
veel, weinig............................
Rangtelwoord geeft een volgorde aan: eerste, tweede, honderdste, voorste, achterste..........