What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
gemeente, dictee, hebben en zijn 16 februari
Wat gaan we vandaag doen?
- woordenlijst oefenen
- vervoeging van werkwoorden
- "Een formulier invullen" thema 1
- cijfers
- klokkijken
1 / 55
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
This lesson contains
55 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Wat gaan we vandaag doen?
- woordenlijst oefenen
- vervoeging van werkwoorden
- "Een formulier invullen" thema 1
- cijfers
- klokkijken
Slide 1 - Slide
Je geboorteplaats is .......................
A
waar je vandaan komt
B
waar je woont
C
waar je geboren bent
D
waar je naartoe gaat
Slide 2 - Quiz
Een paspoort moet je ophalen bij
A
de postcode
B
de gemeente
C
de voornaam
D
het formulier
Slide 3 - Quiz
Op een formulier moet je NIET je ................. invullen
A
adres
B
woonplaats
C
vragen
D
e-mail
Slide 4 - Quiz
Ben je getrouwd?
Wat betekent ongeveer hetzelfde?
A
Wat is je geslacht?
B
Heb je een partner?
C
Kom je uit Nederland?
D
Kan je wat vertellen over jezelf?
Slide 5 - Quiz
Heb je kinderen? Ja, ik heb alleen jongens en ..................... meisjes.
A
geen
B
niet
C
dochters
D
zonen
Slide 6 - Quiz
Bij de gemeente moet je vaak een .......................... invullen.
A
e-mail
B
straat
C
formulier
D
vrouw
Slide 7 - Quiz
Als ik je ....................... weet, dan weet ik hoe oud je bent.
A
woonplaats
B
datum
C
geslacht
D
geboortedatum
Slide 8 - Quiz
Luister naar de docent en schrijf op...
Slide 9 - Open question
Luister naar de docent en schrijf op...
Slide 10 - Open question
Luister naar de docent en schrijf op...
Slide 11 - Open question
Luister naar de docent en schrijf op...
Slide 12 - Open question
de werkwoorden
hebben
en
zijn
Slide 13 - Slide
Hebben
Ik heb
Jij hebt
U heeft
hij/zij heeft
wij hebben
jullie hebben
zij hebben
Slide 14 - Slide
Zijn
Ik ben
Jij bent
U bent
Hij/zij is
Wij zijn
Jullie zijn
Zijn zijn
Slide 15 - Slide
Die mensen ......................
vijf kinderen: drie jongens en twee meisjes.
A
zijn
B
heeft
C
hebben
D
hebt
Slide 16 - Quiz
Ik ..........................
vandaag echt geen tijd. Sorry hoor!
A
is
B
heb
C
heeft
D
ben
Slide 17 - Quiz
Deze auto ..................... heel snel!
A
is
B
heeft
C
bent
D
zijn
Slide 18 - Quiz
Doris ...................... nooit geld bij zich.
A
hebben
B
hebt
C
heeft
D
is
Slide 19 - Quiz
Ahmet ....................... vandaag zenuwachtig.
A
heeft
B
is
C
zijn
D
hebben
Slide 20 - Quiz
Iedereen ........................ een telefoon, maar niet iedereen .................... een laptop
A
heeft
B
hebben
C
hebt
D
heb
Slide 21 - Quiz
Dion ........................ een hele leuke vriendin.
A
is
B
hebt
C
heeft
D
zijn
Slide 22 - Quiz
We
rkwoorden vervoegen
Slide 23 - Slide
Infinitief = werken
stam = werk
ik werk = stam ik werk
jij werkt = stam + t jij werkt
u werkt = stam + t u werkt
hij/zij werkt = stam + t hij/zij werkt
Wij/jullie/zij = infinitief werken
Slide 24 - Slide
De kinderen ............................. naar school.
(lopen)
A
loopt
B
loppen
C
lopen
D
loop
Slide 25 - Quiz
Adriaan en Benjamin ....................... een boek.
(lezen)
A
leest
B
lesen
C
lees
D
lezen
Slide 26 - Quiz
Jij ......................... naar de tv.
(kijken)
A
kijkt
B
kijk
C
kijken
D
kijkken
Slide 27 - Quiz
Bjorn ...................... naar het bord.
A
kijken
B
kijk
C
kijkt
D
kijkten
Slide 28 - Quiz
Josine ........................ het licht aan.
A
doen
B
doe
C
doeten
D
doet
Slide 29 - Quiz
Ik ....................... over de stad waar ik geboren ben.
(vertellen)
A
vertellen
B
vertel
C
vertelt
D
verteld
Slide 30 - Quiz
Petra ........................ niet naar de sportclub.
(mogen)
A
mog
B
mag
C
mogt
D
magt
Slide 31 - Quiz
Wij ...................... in het park.
A
zitten
B
zieten
C
ziten
D
zit
Slide 32 - Quiz
Cijfers:
Kijk in het boek naar
bladzijde 15
Slide 33 - Slide
elf
twaalf
dertien
veertien
vijftien
Zestien
zeventien
achttien
negentien
twintig
Slide 34 - Slide
twintig
dertig
veertig
vijftig
zestig
zeventig
tachtig
negentig
honderd
Slide 35 - Slide
honderd
tweehonderd
driehonderd
vierhonderd
vijfhonderd
zeshonderd
zevenhonderd
achthonderd
negenhonderd
duizend
Slide 36 - Slide
300
Slide 37 - Open question
15
Slide 38 - Open question
60
Slide 39 - Open question
30
Slide 40 - Open question
13
Slide 41 - Open question
1000
Slide 42 - Open question
11
Slide 43 - Open question
320
Slide 44 - Open question
90
Slide 45 - Open question
46
Slide 46 - Open question
210
Slide 47 - Open question
Slide 48 - Open question
Slide 49 - Open question
Slide 50 - Open question
Slide 51 - Open question
Slide 52 - Open question
Slide 53 - Open question
Slide 54 - Open question
Slide 55 - Open question
More lessons like this
De spelling van de werkwoorden
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
De spelling van de werkwoorden
11 days ago
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
March 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
June 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
September 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoorden overhoring
17 days ago
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secondary Education
Werkwoordspelling
July 2024
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Spelling T2L5: Ik, jij of wij
February 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Lager onderwijs