3HV H1.4 de waarde van geld

Terugblik par. 1.3
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Terugblik par. 1.3

Slide 1 - Slide

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 2 - Quiz

Waarom ruilden mensen vroeger alleen op directe wijze?

Slide 3 - Open question

Leg uit waarom de arbeidsproductiviteit stijgt als de arbeidsverdeling toeneemt

Slide 4 - Open question

Je koopt een shirt in een kledingwinkel en pint het bedrag.
Hier is sprake van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 5 - Quiz

Vroeger werd men in zout uitbetaald en kon je in winkels met zout betalen. Is dit een voorbeeld van directe ruil?
A
Ja, want er komt geen geld bij kijken
B
Nee, want het zout werd gebruikt als hoe wij geld nu gebruiken
C
Nee, want zout kan helemaal niet gebruikt worden als geld
D
Ja, want je ruilt een goed voor een ander goed

Slide 6 - Quiz

Waarom zorgt specialisatie voor een verhoogde arbeidsproductiviteit?

Slide 7 - Open question

Je bent toch niet tevreden en brengt het shirt terug naar de winkel om je geld terug te krijgen. Dat is:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 8 - Quiz

H1.4 De waarde van geld
     Lesdoelen:

  • Welke vier waardes heeft geld?
  • Welke drie functies heeft geld?
  • Welke soorten geld zijn er?
 

Slide 9 - Slide

Paragraaf 1.4
De waarde van geld

Slide 10 - Slide

Geld

Slide 11 - Mind map

Slide 12 - Video

Par 1.4: 4 waardes van geld
  • Nominale waarde; staat op het geld aan gegeven.
  • Intrinsieke waarde; is de materiaalwaarde van het geld (Nominale waarde > intrinsieke waarde, waarom?).

Slide 13 - Slide

Par 1.4: 4 waardes van geld
  • Interne waarde; staat voor de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigen land met een euro koopt.
  • Externe waardestaat voor de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro koopt.

Slide 14 - Slide

Intrinsiek waarde
Nominale waarde

Slide 15 - Slide

Geld is vertrouwen
Vertrouwen is onwijs belangrijk
Fudiciair geld

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Functies van geld
Geld heeft drie functies:
  • De ruilfunctie
  • De rekenfunctie
  • De oppotfunctie

Slide 18 - Slide

Chartaal geld: het tastbare geld. De munten en biljetten.
Giraal geld: onzichtbare geld, geld op je betaalrekening
Twee soorten geld:

Slide 19 - Slide

Betaalmiddelen

- munten, bankbiljetten
- pinpas
- creditcard
- acceptgiro
- overschrijvingskaart

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Oefenen

Slide 23 - Slide

De ruilfunctie
De rekenfunctie
De oppotfunctie
Je koopt een auto
Je rekent hoeveel appels één banaan waard is
Je legt een pot met geld onder je bed voor later

Slide 24 - Drag question

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Voor gouden munten waarvan de materiaalwaarde overeenkomt met de op de munt vermelde waarde geldt:
A
nominale waarde = intrinsieke waarde
B
nominale waarde > intrinsieke waarde
C
nominale waarde < intrinsieke waarde

Slide 26 - Quiz

Als je een 2 euro munt hebt die volledig van goud gemaakt is welke stelling klopt dan?
A
De intrinsieke waarde is hoger dan de interne waarde
B
De nominale waarde is hoger dan de intrinsieke waarde
C
De nominale waarde is hoger dan de interne waarde
D
De intrinsieke waarde is hoger dan de nominale waarde

Slide 27 - Quiz

Giraal geld
Indirecte ruil
Maatsch. geld- hoeveelheid
Nominale waarde
Fiduciair geld
Geld op betaalrekeningen
Ruilen via geld
Chartaal + giraal geld bij publiek
Waarde die er op staat
Geld gebaseerd op vertrouwen

Slide 28 - Drag question

Anke heeft begroot dat ze € 1200 nodig zal hebben voor haar vakantie in Frankrijk. Hier is sprake van geld als:
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
oppotmiddel

Slide 29 - Quiz

Wat is chartaal geld?
A
Alle briefjes en munten
B
Spaarrekening
C
Bankrekening
D
Bitcoin

Slide 30 - Quiz

Intrinsieke waarde 
Nominale waarde
Interne waarde 
Externe waarde
Waarde van het materiaal 
Waarde die op de munt staat 
Koopkracht van het geld 
Wisselkoers

Slide 31 - Drag question

Slide 32 - Video