In de vorige les en in opdracht 1 en 2 heb je al veel woorden over dit thema geleerd. Aan het eind van deze les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Introductie en doel van de les
ruzie
Dit thema gaat over ruzie.
In de vorige les en in opdracht 1 en 2 heb je al veel woorden over dit thema geleerd. Aan het eind van deze les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.
Slide 1 - Slide
timer
2:00
10 woorden uit de vorige les
Slide 2 - Mind map
Uitleg van nieuwe woorden
1. Lees het woord
2. Lees de betekenis(sen)
3. Lees de voorbeeldzin(nen)
4. Bekijk de plaatjes
Slide 3 - Slide
opkomen (voor iemand)
iemand beschermen of verdedigen
Klasgenoten moetenopkomen voor kinderen die gepest worden.
Slide 4 - Slide
uitschelden
slechte dingen roepen tegen iemand
De pesters schelden de jongen uit. Ze roepen "watje en nerd".
Het dikke meisje wordt vaak uitgescholden.
Slide 5 - Slide
langs
naast / voorbij
Ik kom elke dag langs de bioscoop.
Ik loop graag langs het strand. Langs de kant van de weg staan bomen
Slide 6 - Slide
brutaal
onbeleefd / ongepast
De jongen was erg brutaal tegen de oude man. Hij schold hem uit voor "demente ouwe".
Slide 7 - Slide
de hulp
de keer dat je helpt of geholpen wordt
Als ik een klusje heb, vraag ik mijn buurman om hulp.
De voedselbank biedt hulp aan mensen die weinig geld hebben.
Slide 8 - Slide
naast /
voorbij
slechte
dingen
roepen
tegen
iemand
onbeleefd/
ongepast
de keer
dat je
helpt of
geholpen
wordt
iemand
beschermen
of verdedigen
de hulp
brutaal
langs
opkomen voor iemand
uitschelden
Slide 9 - Drag question
Maak een zin met "opkomen voor".
Slide 10 - Open question
Wat hoort NIET bij "de hulp"?
A
helpen
B
redden
C
roddelen
D
verzorgen
Slide 11 - Quiz
Schrijf minstens twee woorden op die horen bij "brutaal".
Slide 12 - Open question
Maak een zin met "langs".
Slide 13 - Open question
Maak een zin met "uitschelden".
Slide 14 - Open question
goedkomen
goed aflopen / goed eindigen
Vroeger gebruikte hij drugs, maar gelukkig is het allemaal goedgekomen.
Hij maakt zich nooit zorgen, want alles komt goed volgens hem.
Slide 15 - Slide
de situatie / de situaties
de toestand
Toen de auto door rood reed, ontstond een gevaarlijke situatie.
De situatie in de wereld is onstabiel.
Slide 16 - Slide
pesten
iemand met opzet erg vervelend behandelen
De klasgenoten pesten het meisje.
Slide 17 - Slide
het zelfvertrouwen
gevoel dat je niemand anders nodig hebt om te bereiken wat je wilt / het vertrouwen in jezelf
Als niets lukt, gaat je zelfvertrouwen omlaag.
De jongen had veel zelfvertrouwen. Hij dacht dat hij alles kon.
Slide 18 - Slide
zwak
niet sterk / met weinig kracht
We hebben met 8-0 gewonnen, want de tegenstander was erg zwak.