This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
1.7 Bijwoordelijke bepaling
Slide 1 - Slide
opfrissen
Ontleden betekent: iets in stukjes verdelen en ieder
stuk een naam geven.
Bij grammatica zinsdelen, verdeel je een zin in zinsdelen.
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Je herhaalt de geleerde zinsdelen;
je leert de bijwoordelijke bepaling herkennen.
Slide 3 - Slide
De zin verdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.
Om zinsdelen te vinden, hussel je de zin door elkaar.
Alles wat vóór de persoonsvorm staat of kan staan is één zinsdeel.
Slide 4 - Slide
Overzicht theorie grammatica zinsdelen
PV (persoonsvorm) Doe de tijdproef (het woord dat verandert is de PV). (checken door een vraagzin te maken)
WG (werkwoordelijk gezegde) Alle werkwoorden in de zin achter elkaar. Als er ‘te’ bij een
werkwoord staat, hoort dit ook bij het WG.
(voorbeeld: Jan ligt te slapen > WG = ligt te slapen)
O (onderwerp) Wie/Wat + WG?
LV (lijdend voorwerp) Wat (soms wie) + WG + OW?
MW (meewerkend voorwerp) AAN (voor) wie/wat + WG + OW + LV ?
Je moet de zinsdelen in een zin kunnen benoemen!
Slide 5 - Slide
Herhalingsvraag. Wat is de pv?
Afgelopen zaterdag was de Open Dag.
A
Afgelopen zaterdag
B
was
C
de
D
Open Dag
Slide 6 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is de pv?
Hoe voel je je?
A
Je (1)
B
Je (2)
C
voel
D
hoe
Slide 7 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is de pv?
Wat is de hoogste berg ter wereld?
A
Wat
B
de hoogste berg
C
ter wereld
D
is
Slide 8 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is het onderwerp?
Joris doet mee aan een talentenjacht.
A
Joris
B
doet
C
doet mee
D
aan een talentenjacht
Slide 9 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is het onderwerp?
Die mensen kijken morgen naar zo'n show!
A
Die mensen
B
kijken
C
morgen
D
naar zo'n show
Slide 10 - Quiz
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie/Wat?
B
Wie/Wat + pv?
C
Wie/ Wat + wg?
D
Wie/Wat + wg + o?
Slide 11 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is het lijdend voorwerp?
Joris geeft de microfoon terug aan de presentator.
A
Joris
B
geeft terug
C
de microfoon
D
aan de presentator
Slide 12 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is het lijdend voorwerp?
De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
commentaar
C
geeft
D
op zijn optreden
Slide 13 - Quiz
Herhalingsvraag Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft terug
Slide 14 - Quiz
Herhalingsvraag Wat is het onderwerp?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf
Slide 15 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is het lijdend voorwerp?
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
geeft terug
C
het ingevulde proefwerk
D
aan de juf
Slide 16 - Quiz
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie / Voor wie + wg?
B
Wie of wat + wg + o?
C
Wie of wat + wg + o + lv
D
Aan wie / Voor wie + wg + o + lv?
Slide 17 - Quiz
Herhalingsvraag. Benoem het meewerkend voorwerp.
Lieke geeft het ingevulde proefwerk aan de juf terug.
A
Lieke
B
aan de juf
C
het ingevulde proefwerk
D
geeft
Slide 18 - Quiz
Herhalingsvraag. Wat is het meewerkend voorwerp?
De jury geeft Joris commentaar op zijn optreden.
A
De jury
B
Joris
C
commentaar
D
geeft
Slide 19 - Quiz
Wat is de persoonsvorm?
Wat is jouw lievelingseten?
A
Wat
B
is
C
jouw
D
lievelingseten
Slide 20 - Quiz
Wat is het onderwerp?
Waarom gooi jij dat glas nou om?
A
gooi
B
jij
C
dat glas
D
gooi om
Slide 21 - Quiz
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin:
Waarom gooi jij dat glas nou om?
Slide 22 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp?
De visser haalt de vis van het haakje.
A
De visser
B
haalt
C
de vis
D
van het haakje
Slide 23 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
De visser geeft de vis aan de visboer.
A
De visser
B
geeft
C
de vis
D
aan de visboer
Slide 24 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
Tot zover de herhaling van de zinsdelen. Op de volgende slide vind je de uitleg van het nieuwe zinsdeel: de bijwoordelijke bepaling.
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Bijwoordelijke bepalingen (bwb)
geven informatie over het werkwoordelijk gezegde of over de hele zin. Ze geven antwoord op een vraag. Bijvoorbeeld:
Waar?
Waarom?
Hoe?
Waarmee?
Slide 27 - Slide
Als je een zin ontleed, zoek je de pv, het onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. De zinsdelen die je overhoudt, zijn bijwoordelijke bepalingen.
Slide 28 - Slide
Voorbeeld:
Tijdens de wedstrijd / heeft / Luuk / zijn enkel / lelijk / verzwikt.
pv = heeft
wg = heeft verzwikt
o = Luuk
lv = zijn enkel
Wanneer heeft Luuk zijn enkel verzwikt? Tijdens de wedstrijd = bwb
Hoe heeft Luuk zijn enkel verzwikt? lelijk = bwb
bwb wg o lv bwb wg
Tijdens de wedstrijd / heeft / Luuk/ zijn enkel / lelijk / verzwikt.
Slide 29 - Slide
Soms is een bwb géén antwoord op een duidelijke vraag. Bijvoorbeeld bij de woorden niet, misschien, toch, gelukkig en hopelijk. Toch benoem je die ook als bijwoordelijke bepaling.
bwb wg o mw bwb lv
Gelukkig / gaf / mijn docent / mij / toch / een hoog cijfer!
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek de persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv = wg
3) Vraag wie/wat + wg = o
4) Vraag wie/wat + wg+o = lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+ wg + o + lv = mw
6) bwb= stel een vraag met een W. NIET wie of wat.
Slide 32 - Slide
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.
Slide 33 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De buurman
wilde
gisteren
het vogelhuisje
in de boom
hangen.
Slide 34 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De oude vrouw
gaf
natuurlijk
een fooi
aan de vriendelijke ober.
Slide 35 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
De auto van mijn vader
is
afgelopen zomer
helaas
niet
goedkeurd.
Slide 36 - Drag question
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
Stefan wilde net vertrekken.
A
Stefan
B
wilde
C
net
D
vertrekken
Slide 37 - Quiz
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
Zijn vrienden wachtten in het centrum.
A
Zijn vrienden
B
wachtten
C
in het centrum
Slide 38 - Quiz
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
Op dat moment miste hij zijn koptelefoon.
A
Op dat moment
B
miste
C
hij
D
zijn koptelefoon
Slide 39 - Quiz
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
In welke tas zat dat ding toch?
A
in welke tas
B
zat
C
dat ding
D
toch
Slide 40 - Quiz
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
Overal liet hij hem slingeren.
A
overal
B
liet slingeren
C
hij
D
hem
Slide 41 - Quiz
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
Chagrijnig liep hij langs de spiegel.
A
chagrijnig
B
liep
C
hij
D
langs de spiegel
Slide 42 - Quiz
Zoek de bijwoordelijke bepaling(en) in de zin.
Vanaf zijn hoofd lachte zijn koptelefoon vrolijk naar hem.
A
vanaf zijn hoofd
B
lachte
C
vrolijk
D
naar hem
Slide 43 - Quiz
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Vorige week
stal
de sluwe dief
midden in de nacht
mijn broers scooter.
Slide 44 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Gisteren
heeft
mijn oma
gelukkig
een nieuwe scooter
aan mijn broer
gegeven.
Slide 45 - Drag question
Je hebt nu alle zinsdelen geoefend.
A
Ik begrijp het een beetje.
B
Ik begrijp het goed.
Slide 46 - Quiz
Volgende les
In 1.7 ga je door met het oefenen van alle zinsdelen.