D of DT toets

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: -d of -dt?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: -d of -dt?

Slide 1 - Slide

Slim trucje....
Vervang het werkwoord in de zin voor het woord: lopen
Hij beloof..... dat hij naar school gaat

Hij loopt dat hij naar school gaat

Wat hoor je? Een t erachter! 


Slide 2 - Slide

“Waarschijnlijk vin_ u het geen probleem als wij de bestelde artikelen morgen al leveren”, mailde ik.
A
d
B
dt

Slide 3 - Quiz

Maak het woord af met een d, dt of t.

Vermoe__ jij ook dat het straks gaat regenen?
A
d
B
dt
C
t

Slide 4 - Quiz

Het voorlichtingsbureau van de Europese Unie bie... studenten voldoende stagemogelijkheden.
A
d
B
dt

Slide 5 - Quiz

Beantwoor_ je docent altijd alle vragen binnen drie werkdagen?
A
d
B
dt

Slide 6 - Quiz

Maak het woord af met een d, dt of t.

Tijdens zijn reis door India heeft Tom veel beleef__.
A
d
B
dt
C
t

Slide 7 - Quiz

Onthou..., dat je niet verzeker...bent!
A
dt, t
B
d, d
C
dt, dt
D
d, dt

Slide 8 - Quiz

“Wat dit inhou_, kan ik jullie nu nog niet vertellen”, zei mijn collega.
A
d
B
dt

Slide 9 - Quiz

Maak het woord af met een d, dt of t.

Niemand herken__ Marthe met haar nieuwe kapsel.
A
d
B
dt
C
t

Slide 10 - Quiz

d of t of dt ??

Vandaag verbran..... Bob zijn vingers vast weer!
A
t
B
d
C
dt

Slide 11 - Quiz

Is deze bewering waar of niet waar?

Als in een werkwoord geen -d voorkomt, schrijf je -dt.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Maak het woord af met een d, dt of t.

Jasper besef__ de gevolgen van zijn gedrag niet.
A
d
B
dt
C
t

Slide 13 - Quiz

Als je illegaal staatsgeheimen downloa..., belan... je in de cel.
A
dt, dt
B
d, dt
C
dt, d
D
d, d

Slide 14 - Quiz

Lastige werkwoordsvormen -d of -dt?
Kies de juiste schrijfwijze.
A
Hij werdt gister opgehaald.
B
Hij wordt gisteren opgehaald
C
Hij werd gister opgehaald
D
Hij word gisteren opgehaald

Slide 15 - Quiz

Leo _____________ zijn kat van de pitbull.
A
red
B
redt

Slide 16 - Quiz

Frans _____________ met zijn vriendin.
A
knuffelt
B
knuffeldt

Slide 17 - Quiz

Jij _____________ altijd voor je beurt.
A
antwoort
B
antwoordt

Slide 18 - Quiz

_____________ jij de beelden in de tuin?
A
verwoest
B
verwoesd

Slide 19 - Quiz

Fabienne _____________ haar hand aan de verwarming
A
brant
B
brandt

Slide 20 - Quiz

Jij _____________ die struik op een mooie plek.
A
plant
B
plandt

Slide 21 - Quiz

Kim _____________ de kat van de buren
A
aaid
B
aait

Slide 22 - Quiz

Ik _____________ alle ruimte van mijn kamer.
A
benut
B
benudt

Slide 23 - Quiz

Ik _____________ dat jij de dader bent.
A
vermoedt
B
vermoed

Slide 24 - Quiz

_____________ jij alle tijd die je hebt?
A
benut
B
benudt

Slide 25 - Quiz

Vul de goede vorm in:
Wie ___ de nieuwe koning of koningin? (worden)

Slide 26 - Open question

Vul de goede vorm in:
Mijn vader ___ de worsten aan op de barbecue. (braden)

Slide 27 - Open question

Vul de goede vorm in:
Elke zondag ___ ik me als prinses. (verkleden)

Slide 28 - Open question

Vul de goede vorm in:
Een pizzabakker ___ het deeg altijd erg lang. (kneden)

Slide 29 - Open question

Vul de goede vorm in:
Papa ___ altijd harder in de auto dan mama. (rijden)

Slide 30 - Open question

Vul de goede vorm in:
Heel af en toe ___ ik met de deuren van boosheid (smijten)

Slide 31 - Open question