Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden en signaalwoorden
B2j - leesvaardigheid - blok 4
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Tekstverbanden en signaalwoorden
B2j - leesvaardigheid - blok 4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van de les kun je...
verschillende tekstverbanden herkennen en benoemen.
de bijbehorende signaalwoorden van verschillende tekstverbanden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over tekstverbanden en signaalwoorden?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Chronologisch verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat de tijdsvolgorde van gebeurtenissen aangeeft.
Signaalwoorden: eerst, daarna, vervolgens.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Concluderend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband waarbij een conclusie wordt getrokken uit eerdere informatie.
Signaalwoorden: dus, daarom, concluderend.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Opsommend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband waarbij zaken achter elkaar worden opgesomd.
Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ook, bovendien.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Samenvattend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband waarbij eerdere informatie verkort wordt weergegeven.
Signaalwoorden: samenvattend, al met al, kortom.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Tegenstellend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat tegenovergestelde zaken laat zien.
Signaalwoorden: maar, echter, daarentegen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Toelichtend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat extra informatie geeft bij een onderwerp, vaak door middel van voorbeelden.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, ter illustratie.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Doel-middelverband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat aangeeft welk middel wordt ingezet om een doel te bereiken.
Signaalwoorden: om te, met als doel, met behulp van.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Oorzakelijk verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat de oorzaak van iets aangeeft.
Signaalwoorden: doordat, omdat, aangezien.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Redengevend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat de redenen aangeeft waarom iemand iets doet of vindt.
Signaalwoorden: daarom, om te, vanwege.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Toegevend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat een andere kant van de zaak laat zien, ondanks een bepaalde situatie.
Signaalwoorden: hoewel, ondanks, desondanks.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Vergelijkend verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat overeenkomsten of verschillen tussen zaken laat zien.
Signaalwoorden: net als, in vergelijking met, zoals.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Voorwaardelijk verband en bijbehorende signaalwoorden
Een verband dat aangeeft onder welke voorwaarden iets plaatsvindt.
Signaalwoorden: als, indien, mits.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?
A
Daardoor
B
Ook
C
En
D
Maar

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van een tekstverband?
A
Onbepaald lidwoord
B
Oorzaak-gevolg
C
Bijwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'daarentegen' als signaalwoord?
A
Opsomming
B
Gevolg
C
Tegenstelling
D
Oorzaak

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Welk tekstverband wordt gebruikt om voorbeelden te geven?
A
Bijvoorbeeld
B
Daarom
C
Dus
D
Omdat

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welk tekstverband wordt gebruikt om oorzaak en gevolg aan te geven?
A
Toch
B
Maar
C
Bovendien
D
Daarom

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de functie van het signaalwoord 'omdat' in een tekst?
A
Een reden aangeven
B
Een samenvatting maken
C
Een voorbeeld geven
D
Een tegenstelling aanduiden

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht
Werk in duo's
1. Maak opdracht 6 t/m 9 (blz. 22-24)
2. Lever na de les opdracht 7 in op papier!
3. Morgen opdracht 10 in de les! Als je eerder klaar bent kunnen jullie daar dus al aan beginnen!

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 23 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 24 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 25 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.